Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/132

Deze pagina is proefgelezen

laat, die kalme overredingskracht van zijn woord, waren wel zeker de afspiegeling zijner ziel en van zijn karakter; dat was wel zeker de man, waarvan De Groot heeft getuigd: »Het hoofd van een wijsgeer en het hart van een Christen,” en van wien de eerlijke Bor verzekert: »dat hy hem in voorspoet niet verblijde, noch in tegenspoet niet bedroefde, en altyds even lankmoedig was, sonder dat hy hem ook eenigsins verstoorde, wat hem bejegende; maer verdroeg alles patientlijk sonder syn gemoed ergens in te ontrusten.”

Eene zulke zielsgesteldheid, zelfs waar zij bevorderd werd door eene gelukkige mengeling van vochten, moest wel hare kracht ontleenen uit vaste beginselen; maar waren het die eener koele Stoïsche wijsbegeerte, of was het vrome christenzin, die het gemoed wist macht te geven tot zulke zelfbeheersching onder vreugde en leed? Ik weet wel, dat ook de wijsbegeerte zich kan neerbukken met tijdelijke berusting onder haar onverbiddelijken god, het noodlot; ik weet wel, dat ook zij de staf in handen kan geven tot menige kracht en tot menige overwinning van den geest over de zinnen; ik weet wel, dat ook zij opleiden kan en ontwikkelen tot zeldzame sterkte en tot zeldzame deugd; maar reiner is die deugd en meer geheiligd die zielskracht, als zij zich onderschikt aan het christendom, en als zij zich opheft met de vleugelen des geloofs; en de Kanselier… maar over zijne godsdienst-begrippen zullen wij later te spreken hebben.

Dat was wel de man, die goed stond overal, waar hij geplaatst was: in het gestoelte des hoogleeraars en in den raadsheerszetel; als gezant aan de hoven der vorsten of als volksvertegenwoordiger in het midden der vergaderingen des volks; en alleen ook zulk een man moet hij geweest zijn, om te volbrengen wat hij wrocht. Zulk een man moest hij wezen, die, afgeroepen van de bespiegelende studiën des geleerden, uit het eenzame boekvertrek, en uit de beperking van eene academische gehoorzaal, plotseling werd verplaatst te midden van een woelig staatkundig leven, nu eens om de raadsman te zijn van aanzienlijken en geleerden, van krijgslieden en vorsten, van steden en gewesten, en ten laatste van geheel een vaderland. De man, wien het werd opgedragen, tot Alba te gaan, om verzachting te verkrijgen van eene belastingswet, door den Raad van beroerten uitgeschreven, en die het van hem verkreeg!