Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/134

Deze pagina is proefgelezen

Zijn inkomen was meer dan geëvenredigd aan zijne behoeften; huiselijke zorgen drukten hem niet. Hij was dus gelukkig, zoo gelukkig als eenig sterveling het op de wereld kan zijn. Maar het was in 1568, en dat was noch de eeuw, noch de tijd, voor ongestoord burgerlijk geluk, vooral niet in Nederland, vooral niet in de zuidelijke provinciën, en wie het bezat, mocht het wel dankbaar genieten, maar als een goed, dat hem morgen uit de armen kon worden gerukt.

De woelingen van den opstand hadden aangevangen; de Prins van Oranje had zich in Duitschland een leger verzameld, en de Maas overgetogen, maakte hij zich meester van Mechelen, en trok heen naar Leuven, dat hij opeischte. Daar was de verslagenheid groot in die stad, aan den Koning trouw, gehecht aan de bestaande vormen van eeredienst, gehecht aan orde, aan hare instellingen, gehecht aan alles, wat de Prins van Oranje kwam omverwerpen. Bij zijne nadering hadden vele burgers wier bestaan niet volstrekt vastgehecht was aan de stad, hare ommuring verlaten; een groot deel der studeerende jongelingschap, teruggeroepen door hunne betrekkingen, of zonder lust om zich te mengen in oorlogsrumoer, verlieten haar mede. Wie der hoogleeraren het gewild had, kon dit voorbeeld volgen; de gehoorzalen bleven ledig, want de leerlingen die gebleven waren, gordden zich aan met de burgers, ter verwering van de indringende onrust. Maar wie ook zich en het zijne had veilig gesteld, Leoninus was gebleven; terstond en zonder aarzeling, verliet hij de stille zoetheden van zijn studeervertrek, voor het vreemde tooneel van volksgejoel en krijgsgeschetter. Door de regeering gemachtigd, was hij het, die burgerij en jongelingschap opwekte, sterkte in volharding bij de verdediging van huns konings rechten, en die zich dus oefende op eene nieuwe soort van welsprekendheid, en zij bleek geene ijdele te wezen.

Schoon er geene kans was op ontzet, noch gerekend kon worden op ondersteuning van den landvoogd Alba, die zelve zich beperkt zag in zijne bewegingen, werd toch tot driemaal toe de gewapende opeisching met evenveel moed als geluk, met evenveel geestdrift als beradenheid afgeslagen. Maar overmacht zou welhaast de sterkere blijken boven moed en geestdrift, en nevelen van radelooze wanhoop stegen op uit hare uitgedoofde vlammen. Die woeste krijgsbenden, samengeraapt uit allerlei landen, van leegloopende plunderaars af, tot gestrafte booswichten toe, en wel