Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/138

Deze pagina is proefgelezen

vere vrijzinnigheid van Leoninus, die nog altijd Katholiek was gebleven, en toch, — de vrijheid van geweten op het punt der religie voor de Nederlanders had willen verwerven.

Hij was lid geworden van dien Raad van state waarmede Matthias regeeren zoude, en men begrijpt, hoezeer hij daardoor gelukkig geplaatst was, om Oranje te steunen zonder nog de gehoorzaamheid aan den Koning op te zeggen; — maar eindelijk toch was voor hem het oogenblik daar, waarop hij het inzag, dat de belangen van zijn vaderland niet meer dezelfden konden blijven met die van den Spaanschen Philips, en toen hij het had ingezien deed hij de keuze, die bij hem in waarheid eene waardige was te noemen: hij koos de zijde van de zwaksten, van hen, in wier staatsgeheimen hij was ingedrongen; die, waarbij hij het meeste goed hoopte te kunnen doen, die het meeste behoefte had aan zijn steun en zijne voorlichting; die, waarbij hij zelfs voor de andere een vredestichter meende te kunnen worden; die van zijn vaderland in één woord — zijn vaderland, waaraan hij was gehecht, door alle banden van innigheid en persoonlijk belang, dat een heldere en kalme geest als de zijne nooit met overdrijving van geestdrift uit het oog zal verliezen, zoolang het niet rechtstreeks overstaat tegen den plicht.

Men heeft begrepen, dat hij onder dat alles de leeraarstoel en de bespiegelende studiën had moeten vaarwel zeggen; maar de titel er van was hem zóó dierbaar, had zóóvele zoete herinneringen voor hem; die studiën zelve waren nog zóózeer de voorwerpen van zijn smachtend terugzien, dat hij tot in 82 zijn titel van hoogleeraar vasthield en die van doctor hem nog het liefst in de ooren klonk als eene zoete herinnering uit een tijd van rustiger geluk. Door zijne provincie tot Kanselier verheven, was dit echter noch om hem te binden aan één enkel gewest, noch om hem te bepalen tot de belangen van eene enkele provincie. In alle belangrijke zaken van het algemeen vaderland, werd hij geraadpleegd, gebruikt en vooruitgezet; — onophoudelijk reisde hij van het eene oord der Nederlanden naar het andere, tot de meest gewichtige zendingen; — en tot in het buitenland toe, — wij hebben het reeds gezegd, — diende hij de zaak, die hij eenmaal voor de zijne had erkend. Zoo dan in den Haag was hij het ook weer, hij, de dienaar van een der weinig invloedrijke gewesten, dien men in het midden van Holland, en dus door de Hollanders zelve geko-