Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/14

Deze pagina is proefgelezen

dra zij een spiegel naderde; maar ze had reeds veel verloren van die uiterlijke voordeelen, die de prinses Elisabeth Tudor vroeger zoo schielijk harten won; toch had Koningin Elisabeth herwonnen in majesteit van uitzicht, in vorstelijke hoogheid van houding, wat zij verloren had in vrouwelijk schoon, en het ware even billijk geweest als waardig, zoo zij zich daarmede had getroost. Met diezelfde oogen, waarmede zij vroeger vijanden had omgetooverd tot vrienden, en bewakers tot aanbiddende bewonderaars, kon zij nu doorboren en verpletteren, tot de schuld of de trots sidderend aan hare voeten lag; hare trekken mochten scherp geworden zijn van zacht en minlijk, dat ze geweest waren, ze teekenden geest, ze teekenden vastheid, ze teekenden doorzicht; hare gestalte mocht de teere fijnheid harer achttien jaren verloren hebben, zij drukte kracht uit, zij sprak van moed, en zij dwong tot ontzag.

In haar kleed van purper satijn, overtogen met ruiten van zilver borduursel, als met een glansrijk net, van welks mazen heldere parels den knoop vormden; met dien vierdubbelen kraag van kanten, wiens waardij onschatbaar was, en die allergelukkigst een hals verborg, die weleer geen sieraad had noodig gehad, met de Koninklijke halsketen, met de rijk gezette flonkersteenen in de lokken, nog blond en krullend, als voorheen, had zij wel zeker dat fier en vorstelijk aanzien, dat men in zoo groot eene Koningin eischen zou, zoo zij slechts niet anders had willen schijnen, dan dat. Toen zij na een lang aarzelen tusschen tweeërlei beginsels, de handhaving van het volstrekt en wettig vorstenrecht, dat ze niet aanranden kon zonder haar eigen gezag te kwetsen, of de handhaving van het Protestantismus, waarvan zij zich de heldin had verklaard, tusschen tweeërlei belangen, dat van een vijand schade te doen en vrienden te steunen, tusschen velerlei kansen, die alle haar groote voordeelen aanboden, of bij mislukking groot verlies, of liever na een aarzelen tusschen voorzichtigheid en edelmoedigheid, zooals zij zelve het gaarne zou genoemd hebben, eindelijk besloot, zich de zaak der worstelende Nederlanders aan te trekken, met degelijker hulp dan met goeden raad, en onvruchtbare toejuiching en heimelijke bescherming, of zwakke tusschenkomst, was het geen kleine bijstand, die zij hun bood. Behalve de ondersteuning in geld en manschap, die zij gezonden had ter hulpe van Antwerpen, zond ze nu vier duizend welgeruste voetknechten en vierhonderd ruiters, die uit hare middelen werden