Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/141

Deze pagina is proefgelezen

ernstig aanzag, en die hem groette met eenige hoffelijkheid, zonder dat een glimlach van gemeenzaamheid die vergoedde. De Burggraaf scheen te gevoelen, dat hij stoorde of niet welkom was; maar hij was de man niet om zich door die kleinigheid te laten afschrikken; ook wendde hij zich stout tot Leoninus met het woord:

»Ik achte Uwe Edelheid niet zeer gelegen te komen, en toch heb ik noodig, eene vraag te doen.”

»Gij weet, heer Burggraaf! dat ik te allen tijde bereid ben, ieder te antwoorden, waar ik kan,” sprak Leoninus beleefd, maar een weinig ingetrokken, »wat wenscht ge nu van mij te weten? mij dunkt, we waren gisteren overeengekomen…”

»Dat ik geduld zoude oefenen, heer Kanselier! maar de zaken zijn gekeerd; ik wenschte te weten, of ge nog voor mij zoudt willen doen, en dat kunnen, waar ge gisteren hoop gaaft…”

»Ik moet u onder de aandacht brengen, heer Burggraaf! dat ik niets beloofde; dat gij alleenlijk met vele redenen en meeningen hebt aangehouden, waaraan ik toegaf onder zulker voorwaarde…”

»Kanselier! ik wil niet redetwisten, hoe ge tot de belofte kwaamt; slechts ik mocht hopen… en nu vrage ik: is er hoop?”

»Tusschen gisteren en heden is er niets geschied, dat mij recht geeft u met grootere hoop te vleien, dan die mijn laatste woord was,” hernam Leoninus droogjes.

»Zoo dan! heb ik Uwe Edelheid eene mededeeling te doen,” sprak de Burggraaf met gewicht.

»Doe haar, heer! er zijn, achte ik, geene geheimen tusschen ons, die bij mijne vrouw en deze mijne kinderen niet vertrouwd zouden zijn; en de vreemde heer is een Engelschman,” voegde hij er bij, zonder een blik te werpen, die Douglas kon verraden, dat men van hem sprak.

»Alevel bidde ik om een mondgesprek onder vier oogen, heer! ik heb veel gewichtigs en veel geheims, ook voor Uwe Edelheid zelve.”

»In waarheid?” sprak Leoninus met iets in den toon, dat licht naar minachting zweemde; maar hij vervolgde zachter, »zoo kom met mij in mijn studeervertrek!” en zich wendende naar Douglas, zeide hij hem:

»Dat ik u reeds nu verlate, is mij ten spijt, sir! doch ik ga mij zoo haast stellen tot de bevelen van Mylord Leycester; mid-