Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/145

Deze pagina is proefgelezen

»Ik hope zeer, dat gij goedig van dien eisch wilt afstaan, mevrouwe!” sprak hij verlegen, „want ik ben opgevoed in eenzaamheid en in eenvoud, en ben slechts eene enkele maal de trappen van Whitehall opgetreden en…”

»Wel dan! spreek ons van die enkele maal,” riep Barbara levendig, en liet den arm rusten op het rokken van haar ebbenhouten wiel, — een arm, die met al zijne zachte ronding van vorm uitkwam onder de engsluitende mouw van haar zwart fluweelen kleed, dat tegelijk de blankheid van haar levendig handje goed recht deed; — maar bevallig als de beweging zijn mocht, zij bewoog Douglas niet tot hoffelijk toegeven aan hare bede, want hij antwoordde met eene mengeling van somberheid en verwarring:

»Die enkele maal was niet bij gelegenheid van een hoffeest, mevrouw! en voorwaar, mocht dat geweest zijn, gij zoudt in mij daarvan een slechten berichtgever vinden; mij treffen die ijdele vertooningen, noch de zinnen, noch het geheugen.”

Barbara vertrok zich de fijne lippen van spijt, en de frissche blos die altijd haar gelaat verjongde, kleurde zich tot een hoog rood, terwijl zij niet zonder scherpheid zeide:

»Het was, in trouwe! ook niet hoffelijk van mij, te eischen dat onze bezoeker ons vermaken zoude; wil vergeven, heer! Geldersche gulheid en Vlaamsche gauwheid, van welke beide ik mijn aard houde, lieten mij zoo haast daarop niet denken.” Toen, zich wendende tot haar oudsten zoon, met meer zachtheid: »Eilieve, Elias! help gij ons op een gesprek, dat uw nieuwe kennis meer gevallig mag zijn?”

Elias had reeds onrustige blikken geworpen, nu eens op zijne moeder, dan weder op Douglas, daar hij van de eerste eene uitbarsting scheen te vreezen, waarvan hij niet wist, hoe de andere die zoude opvatten; hij verblijdde zich dus, dat de leiding van het gesprek in zijne handen werd gegeven; maar voor hij zich nog op die wending kon bezinnen, had Roger reeds zich zelven gezegd, dat het niet wijs was zoo weinig zelfsbeheersching te hebben, en hij sprak nu tot de gade van Leoninus met kennelijke zelfoverwinning:

»Het was onheusch van mij, den wensch eener zoo lieftallige dame niet op den eersten wenk te gehoorzamen. Verschoon mijne aarzeling, mevrouw! ik ga spreken zooals ge verlangt; al-