Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/149

Deze pagina is proefgelezen

eigen goed beraad kunnen overlaten hoe ik zou einden. Eilieve, heer Douglas! vaar toch voort! en, zoo het zijn mag, zonder tusschenvoegingen, die wedersprekinge uitlokken, al dewelke strekken tot achterdeel van uw verhaal, daar wij alevel met hoorgierige ooren naar luisteren;” eindigde zij zachter tot Douglas, »eerst verfrisch u de tong met eene teuge Spaansche muskadel!”

»Ik had mij niet onderstaan, u met zulker uitwijdinge te vervelen, mevrouwe! zoo ’t niet onvermijdelijk ware geweest tot recht verstand van mijne volgende woorden; want het was voor die verdrukte lieden, dat ik hulp en uitredding vragen ging ten hove. — Mijne jeugd werd verzorgd door de trouwe en liefde van den eerwaarden doctor Wattison, dienaar van ’s Heeren woord in Oxfordshire. Het was dáár, dat de heete vlam der vervolging was overgewaaid. De eerwaarde Wattison zelf was in pijn en banden en men zorgde voor zijn leven. Mylord Leycester was te allen tijde zijn voorstander en beschermer geweest in ’t heimelijk, schoon dat mij onbewust bleef tot het op zeker oogenblik des doctors zuster, de eenige bloedverwante die met hem was, en die zijn huis bestierde, door den nood en de vreeze als van de tonge geperst werd. Ik was een dertienjarige knaap zonder eenige kennis van de wereld, en gansch vreemd in het gewone leven, afgezonderd als we geleefd hadden op de stille pastorie. Maar het leed der arme miss Suson, en de angst voor het verlies van mijn vaderlijken vriend, trooster, beschermer en leeraar, ik de wees, die geene ouders kende, vuurde mij aan om te ondernemen, wat ik, bij koel beraad en helder indenken, om een minder belang nooit op mijne schuchterheid zou verkregen hebben. "Als slechts Mylord Leycester het wist, in welken nood de eerwaarde verkeert," had miss Suson uitgeroepen, "de Graaf zoude het nooit lijden, dat hem geweld geschiedde, veelmin de dood werd aangedaan! Één woord van dezen heer zou hem bevrijden, maar wie zal van den Graaf dat woord gaan vragen…?”

»Ik!” zeide ik tot mij zelven; maar ik sprak het niet luid, want zij zoude ’t niet veroorloofd hebben. Men had mij tweemaal naar Londen heengebracht, om… om mij voorte stellen aan iemand van mijne familie,” sprak Roger met aarzeling en sterk kleurende. »Ik wist dus de wegen, waardoor men er komen moest; ik was meester van mijn spaarpot, die menig goudstuk inhield, en ik had een raadsman en steun in den ouden dienaar van den doctor, die mijn besluit