Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/159

Deze pagina is proefgelezen

gewoons is, dat men ze nauwelijks meer telt dan eene verkoudheid, gelijk zij als deze opkomt en verdwijnt, maar die in hare dagen beschouwd werd als een zeldzaam verschijnsel en behandeld als eene ziekte. In zóóver zeker was het eene ziekte, dat die toestand bij de jonge vrouw nu reeds vele weken achteréén aanhield; maar te hooger steeg de verwondering van de omringenden, dat ze haar nimmer vonden, waar naar hun gevoelen eene zieke behoorde te zijn, op een krankeleger; dat zij haar altijd zagen gekleed met zorg en met keurigen smaak, of om hunne taal te spreken: »als moest ze te feest gaan,” en werkelijk ook vertoonde zij zich bij alle die feesten, waar de tegenwoordigheid van vrouwen gepast was; misschien wel niet zonder eenige ergernis voor wie haar kende en opmerkte, maar zij vertoonde zich ook in de kerk, en dat maakte toenmaals veel weder goed.

Wij hebben van hare kleeding gesproken; wij willen die beschrijven, omdat er iets eigenaardigs en willekeurigs in lag, dat niet zoozeer bewees onkunde van de wetten der mode, als wel eene zekere vrijheid van geest en smaak, om zich in enkele bijzonderheden boven deze te verheffen. Zoo was hare lange en ruime bouwen van zwart gebloemd satijn wel in sierlijke plooien heengeworpen over de ferdegale, maar zijn rijke eenvoud was niet verbroken door oplegsels of sieraden van lint of gekleurd borduursel; en had zij zich gevoegd naar den dwang van de puntige klemkeurs, zij had niet goed gevonden de strakke, stijve, gevulde en opgepotte mouwen na te volgen. De hare waren nauw sluitend van den schouder af tot aan den pols toe, en schetsten den vorm van den arm met juistheid af. Dit zeker was in het voordeel van armen zoo rond en toch zoo fijn als de hare; enkele gouden knoopjes alleen en kanten handlubben sierden die mouwen; — toch had zij het zich niet laten ontbreken aan keurige sieraden van goud en gouddraad, op borstlap en keurs; maar zij had zich niet willen vereenigen met den grooten staanden kraag: de hare was wèl van kant, maar omgeslagen, en vastgehecht aan eene guimpe, die onder de vierkant uitgesneden keurs den hals bedekte, en met een blauw zijden strik was toegesloten, en zoo had zij zelfs de vrijheid genomen, — getrouwde vrouw als zij was, — het kapje van doek of van zijde te versmaden, en het haar bloot te dragen; het blonde haar, naar Fransche mode van het voorhoofd naar achteren opgestreken, zonder scheiding, maar licht gecre-