Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/169

Deze pagina is proefgelezen

diepere, Martina naderde, en naar een oud gebruik, dat nog niet gansch versleten was, de eene knie voor haar boog, en dus zijn recht om hare hand te kussen gelden deed, dat zij ook niet eenmaal scheen te durven betwisten; — daarna opstaande, groette hij den predikant deftig, doch met de gemeenzaamheid van een meerdere, als nog vele groote heeren somwijlen aannamen tegenover de leeraren van het Protestantisme, die aan de eene zijde afstand hadden gedaan van de rechten en de voordeelen der Katholieke priesterschap, en aan de andere van de maatschappij nog niet die vergoeding hadden verkregen, waarop zij aanspraak mochten hebben, en wier toestand intusschen nog altijd eenigermate onbestemd bleef, en weleens een valsche was. Eerst na dien groet antwoordde meester Buis den predikant.

»Och neen, eerwaarde Fraxinus! gij hindert mij in ’t minste niet; eerstelijk niet, omdat ik lang genoeg in de wereld verkeerd heb om te weten, dat alle domine’s niet zoo zwart zijn als hun preekrok, en dus, dat heusche jok en vroolijk-moedige discoursen, die ik zou meenen te houden tot distractie van mejonkvrouwe, in geenen deele ergernis zouden kunnen geven aan onzen jongsten predikant, die op den predikstoel van te veel politieke kennis blijken geeft, om niet zooveel politiek te oefenen in het gemeene leven, dat hij een wereldling als mij kan hooren spreken van wereldsche geneugten in wereldsche tale zonder ergernis, als hij niet in eene kerk is.”

Over het gezicht van Libertus Fraxinus vloog plotseling een vlammend rood; was het opgewekte toorn; was het bij eenige beschamende herinnering, dat uit de scherpheid van des sprekers toon te vermoeden was, en bevestigd werd door de wijze, waarop de predikant de oogen nedersloeg, terwijl hij met gedwongenheid antwoordde:

»De gewezen Advocaat van Holland is een te schrander man om niet altijd te weten, wat hem voegt te spreken en waar; en heer Paulus Buis is zeker een te goed Christen, om een oprecht dienaar des Woords van kwade meening te verdenken, in ’t geen hij ter stichting der gemeente en tot oorbaar der Christen-kerke oordeelt te moeten zeggen.”

»Ja, een goed Christen ben ik, menschelijke zwakheden uitgenomen,” hernam Buis, »reken daarop, meester Fraxinus! maar gij hebt mij gehinderd te zeggen, hetgeen ik wilde: de reden,