Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/176

Deze pagina is proefgelezen

geheimzinnige woorden en blik voor hem iets onweerstaanbaar belangwekkends hadden.

»Te avond zien wij elkander weer, meester Daniël! en gij, heer predikant! wees mijner gedachtig, als gij uw schepter zwaaien zult,” riep Buis nog Fraxinus toe, terwijl hij zich met Martina aan den arm verwijderde.

»Meester Paulus Buis is een roekeloos spotter met het heilige, en als ik vreeze een ijdel, dertel man daartoe,” sprak Fraxinus, het hoofd schuddende, toen zij vertrokken waren, »en voor de toekomst zou ik u veeleer ontraden, uwe vrouw in zulk gezelschap vermaak te laten nemen.”

»Meester Paulus Buis is mijn vriend, heer predikant! en een aanzienlijk man teffens, wel bekend en veel geëerd in meer dan eene provincie, en ik zie niet, waarin mij schaden zou, dat mijne huisvrouw met hem en met zijne vrienden in ’t openlijk gezien werd, en zoo ’t u gelieft, wenschte ik op geen verder spreken over dit punt!” hernam de Burggraaf.

»Volgaarne, ’t is ook niet daarop, dat ik komen wilde. Eerstelijk eene vraag in mijn ambt. Gij gedenkt zekerlijk morgen aan ’s Heeren tafel te gaan?”

»Zulks houde ik voor een plicht, die nooit moet verzuimd worden, door een iegelijk, die zich een oprecht aanhanger noemt van onze religie, evenmin als het bijwonen der prediking van het Woord,” hernam de Burggraaf met een ernst, waarin oprechtheid onmiskenbaar was, »doch ge weet dit van mij, Eerwaarde heer! en het kan niet dit zijn, dat ge mij dus in ’t heimelijk te vragen hebt.”

»Toch was het dit, dat mij denken deed, op hetgeen ik met u te spreken meen. Bij diezelfde vraag aan uwe huisvrouw kreeg ik ten antwoord, dat gij omgingt met vele wereldsche bemoeiingen in den geest.”

Een gloed steeg den Burggraaf over het voorhoofd, hij fronsde de wenkbrauw.

»Heeft Martina mij dus verklaagd?” vroeg hij.

»In geenen deele was dit haar doel; gij hebt daar eene parel van eene vrouw, hare lichaamszwakheid uitgenomen, slechts uit hare woorden begreep ik, wat gij vuriglijk wenscht, wat gij met moeite en begeerigheid najaagt.”

»En gij keurt dit af?”