Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/180

Deze pagina is proefgelezen

was uwe doling, Burggraaf! dat gij gemeene zaak meendet te maken met dezen.”

»Van de politieke zijde gezien en bij mogelijke verwarring van zaken…, na ’t afslaan van de opdracht door Graaf Leycester, was het toch niet zoo oliedom,” sprak de Burggraaf, met een glimlach, »maar, heer Fraxinus! wat hebt ge mij beters voor te stellen?”

»Hoe de tijden ook loopen mogen, zoo een vroom en kerksch Heer als de Graaf van Leycester schijnt te wezen, naar ’t gerucht dat van hem uitgaat, kan niet blijven buiten gemeenschap en goede verstandhouding, met wie leeraars en voorgangers zijn in die Kerke. Ik althans zie mij alreede de deur geopend van zijne gehoorzaal; dezen avond moet ik voor zijn gehoor preken in de hofkapel, en voor morgen wil de Graaf met de gemeente het Avondmaal vieren, dat ik bedienen zal. Ik neem daaruit aanleiding, bij Zijne Genade met den kerkeraad ten gehoor te gaan, en daarna…”

»Zeker… zeker, Eerwaarde heer! licht is zijn hart u dan even geopend als zijne gehoorzaal.”

»Toch weet ik niet, hoe de Graaf denkt over, en zich draagt jegens die van onzen stand; der Engelschen aard is wantrouwend, en kerkelijken, sprekende in ’t belang der Kerk, mogen licht eigenbatig schijnen, en van partijdigheid zijn verdacht. Daarbij, al neigt de Heer tot gulheid en oordeelt het loffelijk en dienstig, dat wij voorstaan wat ons het naaste is, die belangen verhechten zich zóó nauw met die van den Staat, dat het opzien mocht geven, zoo wij te diep ons daarin mengden met eigene daad, zoo versta ik het dus: mannen van goed beraad en der Kerke wel geneigd, nevens den Graaf geplaatst te zien, om dien heer dáár in te lichten, waar onchristelijke staatkunde hem blinddoeken zou, met redenen van menschelijke wijsheid, met zulke mannen een nauw en oprecht verbond aan te gaan, tot vordering van alle christelijke belangen, en tot nut en welvaart van hare voorstanders, en bestuurd door hun raad, de gunst winnende en affectie van den Graaf, en zijne handelingen richtende ten algemeene nutte, dat zeker zou heil kunnen brengen in dezen Staat, en een goeden steun kunnen geven aan de vestiging en de ordening onzer gezuiverde Kerk. Uw gemoed hebbende doorgrond en uwe wijsheid bekwaam achtende tot dien dienst, stelle ik u voor, de deel-