Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/191

Deze pagina is proefgelezen

»Dat geloof ik niet, Mylord! maar hij is een zeer warme vriend van… van zijne provincie; ik kan Uwe Excellentie dit in dezen stond niet meer duidelijk maken, en ik noemde dit voorbeeld alléén, om u te toonen, hoe weinig een Heer, vreemd in dit land gekomen, — moge hij scherpzinnig zijn als mijn genadige Graaf zelf, — weten kan wie hem omringen, en wat de lieden voor hem zijn.”

»Die Barneveld moet invloed hebben; ik zal dien man voor mij trachten te winnen.”

»Iedere poging daartoe is eene gewaagde, Mylord! en — ik houde het daarvoor, eene vruchtelooze, geplaatst als gij zijt.”

»O, laat dat aan mij over, heer Kanselier!” hernam Leycester, met zelfvertrouwen.

De Kanselier schudde het hoofd en vervolgde:

»Of liever, er is een middel. Win de provincie Holland voor u, en gij hebt dien man ook, en gij hebt het overige land daarbij; maar win haar, zooals het uwen hoogen staat en hooge plichten betaamt, Mylord! met haar aan u te verknochten door zulke diensten, die tegelijk ons Nederland redden, en de liefde van een gansch volk waard zijn; dan zult gij volvaardige en ootmoedige dienaren hebben, in dezelfde personen die op andere wijze licht in bitse en werkzame tegenstanders konden verkeeren; ge zult dan geene andere vijanden vinden dan de boozen, en alle weldenkende liefhebbers van het vaderland zullen u hulde brengen en op uwe wenken passen, als ik in dezen oogenblik doe in hun naam.”

Leycester nam weder zijne hand, en met eenige bevreemding zag de Kanselier, dat zijne oogen vochtig waren: zooveel beweegbaarheid van gevoel had hij bij dien man niet gewacht, en begreep nauwelijks, dat hij iets gezegd had dat er de opwekking toe had gegeven. De Engelsche Heeren glimlachten onmerkbaar, en toch was er waarheid in den toon, waarmede de Graaf zeide:

»Ik zal alles voor dit goede volk zijn, wat gij en zij van mij wachten…; maar opdat ik het worden kan…”

»Dient gij den rang te houden, dien gij zoo goed als verworpen hebt, Graaf! en opdat gij dien onder eerlijke voorwaarden terug nemen kunt, en daarbij alle satisfactie hebben, die u tot nu toe ontbreekt, laat ons nog over eenige puncten confereeren, en die wat nader illucideeren!”