Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/193

Deze pagina is proefgelezen

moeden kon, dat zijn geduldige toehoorder bijna verstikte onder eene vraag, die hij niet durfde uitspreken, meende de eereplichten van de Zuid-hollandsche hoofdplaats niet beter te kunnen ophouden, dan door den Engelschen vreemdeling op iedere harer inrichtingen en merkwaardigheden opmerkzaam te maken. Tot geluk van Roger echter, was zijne stof niet zoo rijk als die zijn zoude, zoo hij in 1844 die wandeling had moeten doen, schoon wij er bijvoegen moeten, tot geluk van de toenmalige Hagenaars, dat hunne stad — hoeverre toen nog van alle recht der mededinging, met de bloeiende residentie die wij nu in haar liefhebben — zich toch langzamerhand oprichtte uit dien verschrikkelijken toestand van verarming en verwoesting, waartoe zij even vóór de Pacificatie van Gent, en onder de rampen van den Spaanschen oorlog vervallen was, en die hare goede vrienden, hare christelijke naburen van Delft, in 1575, op den schranderen en liefderijken inval bracht, om een rekwest in te dienen met de bede: »dat hunne schutters verzochten verklaringe, of men den Hage zou doen verbranden, zoo de vijanden hen na »t westkwartier quamen te begeven.” Een voorstel, dat de schrandere Willem I afsloeg met evenveel kalmte als wijsheid.

De jaren, die er volgden, waren echter voor haar, onder de zorgende hand van den Prins, jaren van herstel, schoon geene jaren zonder worsteling en de tegenwoordigheid van Graaf Leycester, met allen, die er met hem, om hem en voor hem kwamen, gaf haar zeker op dit oogenblik een glimp van dat leven en dien lust, welke zij later zoo in volle werkelijkheid zou bezitten.

Eindelijk hield Elias zijn nieuwen kennis staande voor een gebouw op het Tournooiveld, dat hij hem aanwees als hertog Erich’s huis — dat één der prachtigste was die er toenmaals te zien waren, en dat in waarheid een achtbaar en indrukwekkend aanzien had.

»Sinds den dood van hertog Erich,” vervolgde hij, »in »t veroopen jaar, is er strijd tusschen de crediteuren van dezen en zijne zaakbeheerders, en bleef het onbewoond; intusschen heeft de Kanselier mij gezegd, dat de Graaf van Hohenlo het aanvankelijk in bezit heeft en moeite doet om er eigenaar van te worden.”

De Graaf van Hohenlo! die naam was eene uitkomst voor den armen Douglas.