Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/194

Deze pagina is proefgelezen

»Dat is de luitenant-generaal van Holland en Zeeland, niet waar? dien ik reeds gezien heb te Vlissingen,” hernam hij levendig, »een zonderling heer…”

»Noem hem maar bij zijn echten naam: een Mars in het veld en in de liefde, een Neptuun in zijn toorn, en een ijverige priester van Bacchus door alles heen. Wie den degen hanteert, moet eerbied hebben voor zijn vuist; maar in »t gemeene leven geeft hij zich toe aan alle zijne lusten en passies, zonder op christen-plicht of wijsheids matiging te denken, en begaat dolligheden…”

»Met mijne eigene oogen heb ik er eene van hem aanschouwd,” sprak Douglas.

»Och, wil die vertellen! hij begaat er soms, die een gansche nachtwake door stof tot lachen kunnen geven.”

»De mijne is van die soort en ik zal u die mededeelen; maar eerst, zeg mij, hoe komt gij aan dat kruis en aan dien rozekrans, dien ik te Delft in uwe handen heb gezien.”

»Ge hebt een goed geheugen,” sprak Elias lachende, »en hoe gedenkt gij daaraan juist nu?…”

»Omdat gij Hohenlo genoemd hebt,” antwoordde Douglas, terwijl zijn geweten hem de onoprechtheid verweet.

»De zwaai uwer gedachten is vreemd, van een ijverig Protestant, als de Graaf heet, op deze zinteekenen van het Roomsche geloof,” en hij nam ze uit zijne beurs en hield ze Roger voor, die zich met een blik overtuigde, dat het wel zeker Barbara’s kruis was en Jacoba’s rozekrans.

»Niet zoo vreemd en ver als gij meent.”

»Hoe hij vloeken zou als hij u hoorde! maar spreek dan, hij is immers niet in »t heimelijk van religie verkeerd?”

»Naar ik gissen kan, zoomin als ik.”

»’t Is waar, ook gij blijkt kennis te hebben aan dit Roomsche moois,” sprak Elias, met dien schalken blik en dien dubbelzinnigen glimlach, waartegen Douglas zoolang vooruit gehuiverd had, en dien hij toch niet scheen te kunnen ontgaan.

»Ja! ik heb ze meer gezien, en… en…”

»En zoo hebben ze waardij gekregen voor u? wel dan! wilt gij ze hebben?”

»Meent gij »t?” vroeg Douglas, met fonkelenden blik.

»Certeyn! mij dunkt de gift is er niet te groot voor, om daar aan te