Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/195

Deze pagina is proefgelezen

twijfelen,” hernam Elias, »en licht strekte een van beide u tot minnepand?…”

»Behoede ons!” riep Douglas verbleekend.

»Nu! nu! de vrouwkens die ze mij gaven schenen mij wel van haar, die niet karig zijn met zulke bewijzen van jonste; maar hoe doch treft u dit woord dus zonderling?” vervolgde hij, ziende dat Douglas bleek werd, »’t moge kwalijk gezegd zijn, het is toch niet kwalijk gemeend, — neem doch dit! en ik zal u vertellen hoe ik er aan kom.”

Roger nam werkelijk; het gouden kruisje stak hij met onverschilligheid bij zich, den rozekrans verborg hij tusschen de plooien van zijn gordel, met eene mengeling van huivering en blijdschap, die Elias niet ontging.

»Geloof niet dat het uit bijgeloof is…” sprak Roger met neergeslagen oogen.

»Neen! neen! ik verdenk uwe rechtgeloovigheid niet,” glimlachte Elias, »op zijn hoogst pleegt gij een beetje afgoderij, die op onze jaren wel geoorloofd moet zijn.”

»Ik luister, vriend!” viel Douglas in, zonder hierop te antwoorden.

»Nu dan, gij zijt mij dank schuldig, wijl ik het ben, die uwe schoonen dienst heb gedaan; als ge weet, zijn het Katholieke vrouwen, en ijverig genoeg voor hare religie, te ijverig zeker voor haar tijdelijk welzijn, bij den ommekeer van zaken hier te lande; voor ’t minst door die oorzaak kwam ik met haar in kennis. Het was te Rotterdam; ik moest er zijn, nu op mijne reize naar ’s Hage, om met een vriend van mijn heer vader zekere zaken te bespreken, aangaande onze familie; dat afgedaan zijnde, onthield ik er mij nog een dag, om een festijn bij te wonen, dat de burger-hoplieden, waaronder ik kennissen had, gaven aan den nieuwen kornet van hun vendel; »t feest liep ten einde; »t was alreede schemering, en »t ging er wilder toe, bij het toedrinken en het rondgaan van kroes en kan dan mij lustte, die een vijand ben van overdaad en uitsporigheid in alle ding, en daar ik te ochtend tijdig te paard moest, wilde ik mijn middagmaal niet tot den nacht gerekt zien; zoo hoopte ik ongemerkt weg te komen met nog een vriend, die van dezelfde gezindheid was. ’t Gelukte ons echter niet; het lustige zelschap ontdekte »t verraad en stelde dwang tegen onze list; die had echter zóóveel gebaat, dat wij aan t opstaan geraakten en zoo