Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/196

Deze pagina is proefgelezen

wat door de zaal heen en weer trentelden, wachtende op »t nagerecht. »t Gebeurde dus, dat ik en anderen voor de vensters staande, een grooten oploop bespeurden voor zeker huis in de overbuurt; jeugdige zinnen zijn tot avonturen geneigd, en nieuwsgierig te weten, wat het zijn mocht, liepen wij de doelen af, en voegden ons bij de omstanders. We hoorden daar zeggen, dat gemeld huis gesustineerd werd, den Roomschen te dienen tot het houden hunner meditatiën, en dat er werkelijk op dit pas zulk eene bijeenkomst plaats vond. Nu was het Rotterdamsch gemeen juist in eene luim van intolerantie, die gevaarlijk scheen te zullen worden voor de arme luiden, die daar bezig waren hun godsdienst te oefenen…”

»Met uw welnemen, heer vriend!” viel Douglas in, »noem toch de papistische afgoderij geen godsdienst, dat is te ergerlijk!”

Elias glimlachte en schudde het hoofd; maar hij vervolgde zonder de aanmerking te beantwoorden.

»’t Gemeen dan stond joelende en dringende rondom die woning, liet het zich niet gebreken aan rauwe woorden en felle dreigingen, die wel raden lieten, dat zij eindigen zouden met de deur op te loopen, de vreedzame verzameling te overvallen en met baldadigheden uitéén te drijven.”

»Dat zou in waarheid eene prijselijke en Gode wel aangename handeling zijn geweest,” zei Roger, die op dit punt onverzettelijk scheen.

»’t Zou eene berispelijke handeling zijn geweest in een vrij land als het onze, waar velerlei gezindheden geroepen zijn, verdragelijk samen te wonen,” sprak Elias met vastheid en ernst. »Hadden die lieden gezondigd tegen ’s land ordonnantiën, met alzoo samen te zijn, als ze werkelijk deden, het was aan de magistraat om ze te straffen met poene van geldboete, die er op gezet was; maar niet aan de burgerij, niet aan »t gepeupel, om eene ongehoorzaamheid aan de staatswet, met geweldige storing der ruste te straffen. Het is jammerlijk te zien en bedroevend, hoe schielijk in ons land de vervolgden in vervolgers zijn omgewend, en hoe zij, die pas verdragelijkheid vorderden in den naam Gods, nu onverdragelijkheid oefenen, met dienzelfden naam op de tonge.”

Daar was eene kracht van verwijt in de wijze, waarop de zoon des Kanseliers dit