Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/198

Deze pagina is proefgelezen

dat daar zoo groote menigte verzameld was, rondom de plaatse, waar zij ten gebede opgingen.”

»Arme, arme Jacoba!” verzuchtte Roger, »ziel en lichaam, beide in gelijk gevaar van verderf!”

»Wees rustig! ik zeide u, dat ik ze beschermd heb… Hoe dit vrijpostig naderen het gepeupel smaakte, moogt ge denken, naar »t geen ik alvorens zeide. Ook raakten ze in gedrang en nood, aleer wij ze helpen konden, daar uwe Jacoba — zoo dit de naam is van » t zwartoogig kind — met vrij wat stoutheid van geest zich weerde, en rapper van mond dan ’t getij het dienstig maakte schimp voor schimp wedergaf, schoon »t was in onzuiver Neêrduitsch met Vlaamsch vermengd, dat haar nog meer verdacht maakte bij »t volk. Ook wisten wij niet, met hoeveel haast er kracht tusschenbeide te komen, toen…, maar lieve deugd, wat een lustig gezelschap rent daar den Kneuterdijk af in sleden? Ziet gij, heer Douglas! wat al fiere mannen, wat al minnelijke vrouwen! Bij mijne zonden! ik zou lust hebben, mij daarneffens te voegen zoo een krijgsmansstap zulk eene vaart konde bijhouden; daar moeten zeker kennissen bij zijn. Ik was in »t leger zoolang verstoken van alle jolijselijke speeltochten.”

»Daar schijnen van de onzen onder te wezen,” sprak Douglas gedwongen toe te zien, met eenige verwondering, en door die omstandigheid afgeleid van het verdriet, door de stoornis in hun gesprek veroorzaakt. »Op den middag vóór den dag des Heeren vóór een dag als die van morgen; — een loffelijk tuigenis van vromigheid, dat ze uwen landslieden geven, heer Leoninus! en daar ik u van bidde niet te denken, dat het zijn kan met oorlof van Mylord Leycester, wiens opinie hieromtrent…”

»O! maar dat gaat zeker naar Delft,” riep Elias, die niet naar hem luisterde, »en zie, daar is heer Paulus Buis — zeker de aanlegger van dit vroolijk feest! — Welk een fijn vrouwenbeeldje houd hij in zijne slede, die olijke fijnman! »t is een benijdbaar deel; zie, ik heb lust, om…, God in den hemel, Roger! welk een ramp! de slede zwenkt; het paard steigert; houd stand, heer Buis! houd stand! wij komen ter hulpe!” en hij voegde de daad bij het woord, dan het was onnoodig.

Verscheidene lieden, die dichtbij waren, hadden reeds hulpe toegebracht en omringden de slede, door Buis verlaten met de dame, die hij vergezelde, en die hij nu aan zijn arm terugvoerde,