Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/200

Deze pagina is proefgelezen

»Hoe! heeft ze Hohenlo gekust, dat gij »t zaagt, gij haar lief…”

»O! in heiligen ernst, heer! niet verder is de lucht van het water, dan ik af ben van iedere dus onvoegelijke gemeenschap met de vrouw, die gij noemt,” riep Roger, met al de verontwaardiging van zijn opgeschrikt gevoel.

»Maar, toch de andere?”

»O, luister! luister doch, eer gij oordeelt! ja! de andere — Jacoba als zij heet — de gesluierde als gij haar noemt — is de vrouw, wier liefelijk wezen ik heb aanschouwd, wier zachte en heldere oogen nog altijd over mij zijn, als staarden zij mij aan; die in zachtheid en reinheid de engelen des Hemels nabij komt; zij is het op wie al mijne gedachten zinnen, die niet weer wegwijkt uit mijn geheugen, die met mij is en om mij is onder alles; — en die, zoo ze niet een geest des lichts is, op mijn duister pad gezonden door den Heere, — eene handlangster van Satan moet zijn, die mij met ziel en lichaam zal neerrukken ter helle. Ik had niet gemeend u dit te bekennen, doch nu ik eenmaal vervoerd ben te spreken, wat ik niet moest, ontglipt het mij de tonge als vanzelve, en alle banden van nutte zelfbeheersching raken los. Oordeel dus, hoe dit gedenken ondanks mijn wil, daden en woorden regelt! oordeel, hoe het mij reeds gebracht heeft tot leugen en tot onoprechtheid. Ik heb u om niets anders gezocht en aangehangen, dan om van u te weten, wat gij mij nu hebt verklaard O, dit is zeker eene betoovering! Satan houdt mij gevangen met onweerstaanbare overmacht.”

»Wees niet zoo beklemd daarover, mijn arme vriend!” antwoordde Leoninus met oprecht medelijden in het hart, doch met opgeruimden toon, »een kleine duivel houdt u gevangen, maar het is de zoete toovergod Amor, en daar zijne ketenen rozekranzen zijn, is er geen groot gevaar voor schade…”

»Neen! neen! het moet eene groote zonde wezen, eene Roomsch-gezinde…”

»Ba! wat doet de religie af in de liefde? voor zestig jaren was de heele wereld Roomsch, en het minnen ging er niet slechter om; ze zal u niet vergen, paternosters met haar te bidden.”

»O, neen, heer Elias! spot niet met zóó ernstige zake…, in het huwelijk moeten de gemoederen eenstemmig zijn in het hoogste, zal er eendracht en vrede heerschen, zal daar God Zijn zegen geven, en de Heer inwonen met het gezin.”