Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/217

Deze pagina is proefgelezen

een dubbel maakt door wondre smarten aan anderen vreemd; maar in die smarten zelfs liggen zoetheden, ook vreemd aan anderen; iets bitters, gemengd met iets liefelijks; iets als eene weelde van weemoed: iets als een prikkel, die de bewustheid van leven verhoogt; maar die niet kwetst ter dood toe, en hoe dat gevoel de vreugden des levens verdubbeld doet smaken, en de geneugten daarvan vermenigvuldigt, en opvoert tot zaligheden!…”

»Lacy, lacy, heer!” riep Martina uit, »wek niet in mij op de zucht naar zooveel begeerlijks, en doe mij niet kennen, wat toch niet het mijne zal zijn, sinds ik wel lijde, maar niet op die wijze als gij zegt…”

»Zoo is het; onbewust van u zelve, lijdt ge door de ziele, en meent slechts te lijden door het lichaam. En onhandige artsen zijn het, die voor zulke kwaal, kruiden en artsenijen durven rei ken; beter is het u, poëterije te nemen tot medicijnmeesteresse! zoek haar, en gij zult vinden dat hare middelen zoet zijn, en hare geneeskracht onfeilbaar.”

»Zoo wil ik, heer! en zal dat zeker, waar ’t in mijne macht staat. Mocht ik nu alleen maar bekwaam zijn, deze schoone poëterije te kunnen vasthouden in den geest; doch ik vreeze, het zwakke geheugen zal den vurigen wil kwalijk steunen.”

»Waartoe zoudt ge u dus verpijnen? behoud de verzen voor u!”

»Dus groot eene gift aan eene vreemde?” sprak zij met eene onbeschrijfbare mengeling van vreugde, verrassing en weifeling.

»Meen voor ’t minst niet, dat de gift groot is door de waarde van het gegevene, schoon het mij niet voegt, gering te achten wat de mond eener dame heeft geprezen. Uw woord, mevrouw! heeft er den prijs van bepaald voor mij, alleen voor anderen blijven de verzen gering, niets dan vrije navolging van een Italiaansch sonnet, en zeg niet, dat het eener vreemde is, wie ik ze biede! dichterlijke zielen zijn van ’t zelfde geslacht; wij zijn verwanten naar den geest,” voegde hij er bij met een hoffelijken glimlach.

Het was Martina, of zij de waarheid voelde van dat woord; zeker is het, dat zij aannam, dat zij den eerst geboden steun onder het verder gaan niet langer afwees, schoon zij dien veel minder noodig had; dat zij een onuitsprekelijk genoegen nam, in het aanhooren van wat hij sprak; dat ze hem alles vertrouwde van