Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/234

Deze pagina is proefgelezen

»In Engeland hadden ze kans, afgewezen te worden, maar…,” hervatte Essex.

»Zeg dat niet,” viel North in, »ik heb Mylord op zijn kasteel van Denbigh meer dan eens de predikers van de Presbyterianen zien ontvangen, op allerlei tijd en ure, en schoon Zijne genade ze later vilains en poltrons noemde, dat ze ook waren, toonde hij hun echter een goed gelaat; zou dat in Nederland zooveel anders zijn?”

»Dat is niet te denken,” zeide Essex, »en het beste is, dat wij Mylord voorkomen; wie zich zelfs helpt, is het eerst gered. Ga, Iveton!” en hij sprak tot één der pages, »ga gij eens bij die lieden daar, en zeg hun, dat Mylord is uitgereden, of wat anders uw pages-vernuft u ingeeft; alleen zorg, dat ze niet binnenkomen.”

»Als ’t op uwe verantwoording is, Mylord van Essex!…”

»Zeker! ik neem alles op mij, en Mylord zal er ons voor danken. Als het buiten hem omgaat, wil de Graaf graag van den overlast der femelaars verschoond blijven. Nu, haast u dan toch, Iveton! of, bij mijns vaders naam! ik zal u haast leeren. Als de zwarte Douglas hen opmerkt, zijn wij verloren. Ik verwed mijn goed paard, Lucifer, tegen een ezel, dat hij gemeene zaak zoude maken met de kwezels.”

De page liet zich niet langer dringen; hij trad met een beleefd glimlachje naar de Hollandsche heeren toe, maakte zijne hoffelijkste buiging, en vroeg, wat hun begeeren mocht zijn.

Het antwoord was, als gewacht werd; zij kwamen een gehoor vragen van Mylord Leycester.

»Voor dit uur onmogelijk, heeren!” zeide Iveton, »Mylord staat als het ware met den eenen voet in den stijgbeugel, en geheel dit luisterrijk gezelschap is hier bijéén, om met Mylord uit te rijden.”

»Indien gij zoudt willen aandienen den hofprediker, Libertus Fraxinus, met zijne ambtsbroeders en eenige leden van den kerkeraad der Haagsche gemeente,” sprak deze, »wellicht zou Mylord te dier gunste…”

»Wij mogen niemand aandienen, als de Graaf voornemens is, uit te gaan,” hernam de page,

»’s morgens, na het opstaan, houdt Zijn lordschap open hof, en is te spreken voor wie zich tot hem vervoegen; vraag slechts dezen ouden heer, die daar nadert, en