Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/235

Deze pagina is proefgelezen

die de eerste kamerheer is van Zijne Excellentie. Sir Thomas Copely! wil deze heeren onderrichten, of Mylord op dit uur ontvangt?”

Sir Thomas Copely, een man van stijve vormen en een volijverig Episcopaal, had geene bijzondere rede tot inschikkelijkheid voor Hollandsche Calvinistische geestelijken en hun gevolg; ook antwoordde hij strak:

»Mylord is op dit oogenblik in conferentie en zal daarna uitrijden. Het spijt mij, sirs! maar mijn plicht laat niet toe, u daar ginder aan te melden, en zoo ik mij aan berisping blootstelde, het zou u tot weinig baat zijn; ik kan u geene andere hoop geven. Morgen bij het opstaan van Zijne Excellentie is er gehoor.”

De Eerwaarde heeren zagen elkander aan, met blikken van verlegenheid en teleurstelling; maar Fraxinus was de man niet, om zich zoo spoedig te laten ontmoedigen.

»Wij kunnen altijd binnengaan, en Mylord bij het uitrijden groeten, en zijn welbehagen afvragen voor een meer voegelijken tijd.”

En het zwijgen van zijn gezelschap voor toestemming nemende, groette hij sir Thomas, en richtte zich naar de hoofdtrap; — maar het was hem van de zijde der jongelieden beloofd, dat hij die niet zoude bereiken. Toen zij door den page zijn opzet verstonden, begrepen zij elkander; met een oogwenk van Essex, en met zwijgende overeenstemming besloten zij en voerden zij uit in hetzelfde oogenblik, zij spoedden zich allen naar hunne paarden met eene haast, met eene verwarring, met eene drift, alsof iedere seconde toevens hun onberekenbare schade zoude geweest zijn.

»Wat is er? wat kan er zijn?” vroegen sommigen, die verderaf stonden en van het voorgevallene niets hadden opgemerkt.

»Mylord komt, er is bevel gegeven, om op te stijgen,” werd hun geantwoord, en in de onschuld des harten maakten zij zich voort, en verdrongen elkanderen, en hielpen onwillekeurig mede tot de verwarring, de woeling en het gedrang, dat de anderen opzettelijk veroorzaakten, en die wel iets hadden van eene schermutseling op een tooneel.

Het was hier ook een spel, dat, hoe overlegd ook, toch zóó natuurlijk werd gespeeld, dat de Eerwaarde heeren er verlegen onder werden, zich dus omringd en belemmerd te zien, en als verloren in het gejoel om hen heen, en teruggedrongen waren eer zij het zelve wisten. De toestand moest dus wel onuitstaanbaar