Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/237

Deze pagina is proefgelezen

volg en boven alles de jongelieden daaronder, gingen morrend uiteen. Essex rukte de teugels van zijn schimmel Lucifer uit de handen van zijn page, wierp zich in den zadel en reed toch heen met eene snelheid, alsof werkelijk zijn ros van niet aardsche afkomst was; en door een paar edellieden, die geen ambt hadden bij den Graaf, werd dit voorbeeld gevolgd. Douglas ging binnen met de predikanten; sir Copely was verplicht hen voor te gaan, met al de hoffelijkheid die hij meester kon worden. Het onderhoud, dat Fraxinus met zijne ambtgenooten had bij den Graaf, duurde meer dan twee uren, en toch was het Leycester aan te zien, toen hij hen ontsloeg, dat hij zich dien tijd niet had beklaagd, en dat hij van zijn verijdelden rijtocht geen spijt had.

Libertus Fraxinus had voortdurend het woord gevoerd, en daar hij door zijne langdurige uitwijking in Engeland het Engelsch vrij goed sprak, dat zijne collega’s niet kenden, gaf dit aan zijn onderhoud met den Graaf de vrijheid van een gesprek onder vier oogen. Hij had dus nevens de belangen, die hij kwam aanbevelen, ook de zijne in het bijzonder zoo goed vooruitgezet, en zelfs eene klachte geuit over de moeielijkheid om tot den Graaf te komen, dat Leycester hem bij het heengaan aanwees aan sir Thomas Copely, als die van nu aan vrijen toegang tot hem had op ieder uur, en nog daar te boven den kamerheer beval, nooit eenig voorstander van de religie onaangemeld terug te wijzen, op welken tijd of gelegenheid ook. De hovelingen konden het zich voor gezegd houden; de voorspelling van Paulus Buis was bewaarheid; de vreeze van Essex had grond gehad; het rijk der kerkelijken ving aan.

Misschien is eenig lezer nieuwsgierig te weten, hoe zich dit door een enkel gesprek kon gevestigd hebben; maar men denke in: dat het zich eenigermate had voorbereid in het hoofd van Leycester, en wellicht zelfs in zijn hart; — dat Libertus Fraxinus een slim en beleerd personaadje was, die de politiek zóó goed wist te vermengen onder het Christendom, en het Christendom zóó goed wist in te vlechten in de politiek, dat hij alle snaren van des Graven hart gelijktijdig aansloeg en voor zich spreken deed.

Hij begon met hem te danken voor zijne deelneming aan de kerkplechtigheid, met hem begrijpelijk te maken, hoezeer zijne stemmige houding daarbij en zijne vrome aandacht een volk hadden gesticht, dat gezucht had onder de missen van Alençon, en