Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/240

Deze pagina is proefgelezen

hij door diezelfde daad als aan zijn dienst verbond. Nu gaan wij hem vinden onder omstandigheden aan zijn rang en zijne roeping meerder geëvenredigd.

De deuren van het ruime vertrek, waar hij des morgens gehoor gaf, waren geopend; de Graaf was omringd van allen, die zijn bijzonderen raad en zijn hofstoet uitmaakten, hij alleen was gezeten, hij alleen hield zich gedekt. Achter den prachtigen zetel, die met zijn gravenkroon en wapenschild prijkte, stond de bevelhebber van zijne lijfwacht, zijne bevelen te wachten. Hij zelf wachtte de afgevaardigden van de Algemeene Staten, die hem zouden heenleiden in hunne hooge staatsvergadering, om er in hun midden zijn eed te doen, als Gouverneur-Generaal der Vereenigde Provinciën, en om er hunne eeden van hulde en trouw te ontvangen. Want het was dan nu eindelijk zoo ver gekomen, de moeielijke en vervelende strijd was nu beslist, de onderhandelingen die eindeloos schenen, waren ten laatste ten einde gebracht; het Gouverneur-Generaalschap was hem aangeboden met die veranderingen in den vorm der opdracht, die de raadslieden en gemachtigden van Leycester in zijn naam hadden geëischt, of die de Graaf zelve had aangeduid; maar het wezen van die opdracht en het beginsel, waarvan zij uitging, was hetzelfde gebleven, en toch… nu had de Graaf aangenomen, en van weerszijden zou dat geven en nemen bevestigd worden, door eene openlijke plechtigheid.

Het was tien ure geslagen, de commissie door de Staten afgezonden aan den Graaf, werd binnengeleid door den kamerheer Copely en den baron Andeley. Zij bestond uit den Kanselier van Gelderland, vergezeld van Caron, Brederode, Vosbergen en Duivenvoorde, die allen naderden met eerbiedige houding en ernstige blikken, Leoninus, in zijn deftig kanseliers-gewaad, knielde even neder aan de voeten van Leycester; daarna opstaande, plaatste hij zich voor hem, en het hoofd ontbloot houdende, sprak hij met een zekeren nadruk, die den Graaf niet ontging, en waarop zijne medegedeputeerden wel hadden mogen letten:

»Wij zijn hier op last van mijne Heeren de Staten, om Uwe Excellentie aan te zeggen, dat alle zaken gereed zijn, en om Uwe Excellentie te verzoeken, wel te willen compareeren, om te ontvangen het gouvernement van den lande en den eed te doen, daartoe staande.”