Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/253

Deze pagina is proefgelezen

als versmachtend onder inwendige hitte, maar frisch en vochtig, als ware er de teug der verkwikking zoo pas overheen gevloeid, en de pijnlijke plooien om den mond, die teleurstelling en verbeten ergernis daarop alreede had gesteendrukt, waren voor een wijle opgelost in zóó genoegelijken glimlach, als wel zelden dit gelaat moest hebben verhelderd. Om te eindigen, al wat de opwekking van het fijner gevoel voor weldadigen invloed had geoefend op de ziele en levenskracht der gade, had eene voldoening van zijnen hartstocht uitgewerkt op den echtgenoot; — voldoening van den hartstocht, hoe onjuist een woord! Wanneer is ooit een hartstocht voldaan, zóó hongerig en zóó onverzadelijk, als die der eerzucht? De zijne was voor eene wijle gespijzigd — gespijzigd met specerijen, die niet zouden voeden, maar alleen prikkelen tot nieuwe graagte.

»Zekerlijk! uw wezen glimt van vergenoegdheid,” zeide Martina, haar echtgenoot aanziende, »wat mag u overkomen zijn, strekkende tot zulk eene verheugenis? — eene goede verzekering van meester Paulus Buis, die wat meer klem van hope heeft, dan de menigte anderen…”

»Ik heb de verzekeringen van meester Paulus Buis niet meer noodig.”

»Dat is soelaas voor mij, gij breekt dus met dezen?…”

»Fij, van het woord! dat zou zwarte ondank zijn; raad wat anders!”

»Of eenig vast vooruitzicht, naar het woord van den Kanselier.”

»Ik heb beter dan een vast vooruitzicht; ik houd de zekerheid in mijne hand als iets, dat tegenwoordig is. De eerwaarde Libertus Fraxinus…”

»Gij wilt doch niet spreken van de verzekerdheid, die wij hebben als Christenen, van de eeuwige zaligheid?” vroeg zij, naar hem opziende, met zekere aarzeling, want zijne stem en taal klonk opgewonden, als die eener dwepende geestverrukking, en de naam van den predikant daartusschen scheen hare vraag eenigszins te rechtvaardigen.

»Neen, Martina! het is alleen van aardsche verwachtingen, dat ik spreke,” hernam hij kalmer, en zelfs een weinig beschaamd, »maar, ge zoudt het nooit uitvinden, en ik heb haast, het te zeggen:

»Ik heb een mondgesprek gehad met den Graaf van Leycester,