Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/255

Deze pagina is proefgelezen

die wèl is, blijve. Hadt ge kinderen te verzorgen, ik zou het nog oorbaar prijzen; maar sinds de Heer ons die niet heeft toebedeeld…”

»Geloof doch mijne woorden, Martina! de holle gierigheid naar schatten is ’t niet, die mij drijft, en ’t is om hoogere zake dan om de nooddruftigheid des levens, dat ik mij dus zwoegen en slooven getroost heb tot hiertoe; een man, die gedreven wordt van een nobelen en vurigen geest kan zich niet begeven tot de ruste der ledigheid, in tijden als deze, waarin een wakker gezel, die het brein spitst en de hand slaat aan ’t rad der fortuin ter goeder stond, op het hooge kussen kan geraken, van waar af hij het roer van Staat kan drijven, en meester zijn van die zijns gelijken waren, en heer zijn, al draagt hij den naam niet daaraf, heer van wie zijn meester geheeten wordt.”

»Wie zegt u, dat gij niet veeleer eens slaven slaaf zult zijn? ’t Is een vreemd beginnen, vrijheid te wisselen voor dienstbaarheid en gemak voor ongemak; geen wijs man zal ruime muilen ter zijde werpen, om in benauwde stevels te krimpen.”

»Het is ridderlijk, stevels te dragen, en heb ik jonkeren onder mijne overouderen, klinkt mijn naam vrij adellijk, schoon ik toch een burger ben, ik wil ridder en edelman worden door mijn eigen bedrijf, en eens moge mijn naam de titel zijn, waarbij heer Daniël zich noemen hoort.”

»Wat het weinig vreugd moet aanbrengen Burggravinne te heeten!” zuchtte Martina, maar zij zeide het niet overluid, want de knecht Arent was binnengekomen, en zich tot den Burggraaf wendende, vroeg hij hem, of hij te spreken was voor een Engelschn heer die zich sir Philip Sidney noemde.

»Sir Philip Sidney! of ik te spreken ben voor sir Philip Sidney!” riep Daniël, zich niet meester, in eene soort van verrukking, »wel, Arent! ijl doch naar beneden, en noodig dien nobelen heer op het schielijkst hierheen te komen — of neen, blijf! nog beter ware ’t, dat ik zelve ging hem te gemoete.”

»Sir Philip Sidney, is dat de dichter Sidney?” vroeg Martina, met eene belangstelling die haar kleuren deed.

»Wat kalt gij van dichters? Het is de Gouverneur van Vlissingen, zusters zoon van den Graaf, een der voorname raadslieden van Mylord!” riep Daniël, en schoot vrouw en dienaar voorbij de kamer uit.