Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/258

Deze pagina is proefgelezen

gril dit zijn moge is mij niet klaar, maar houd voor zeker, dat zij niet past op uw persoon, zelfs gedenk ik hoe zij de nobele konste der poëterije liefheeft — en naar ik meene in ’t heimelijk oefent; en veel malen sprak zij van heere Sidney, den wijdluftigen poëet, met driftige begeerte naar zijne bekendheid — wellicht mag het de overmaat van vreugde en eere zijn die haar verbijstert.”

»Ik zal mij wachten voor de ijdelheid mij zulks in te beelden,” hernam Sidney, »maar ’t kon wezen, dat de lady deelde in ’t goed gevoelen dat sommigen van mij hebben, en dat de breedsprakige faam wijder uitmeet dan verdienste’s recht is; ’t geen maakt dat die te verdienen ook de eerste plicht moet geacht worden, en zoo dat is, heer! en dit haar schroom gaf voor dit samenzijn, wil ik volgaarne de schuchterheid te gemoet gaan met de beste woorden, die hoffelijkheid en heuschheid mij zullen leeren, bij eene nadere ontmoeting, zoo ’t haar gelasten mocht mij die te gunnen, en gij mij toestaat naar hare nadere bekendschap te werven.”

»Zeer zeker zal dat voor ons beiden eere zijn en groote gunst, heer Sidney!”

»Nu laat ons tot onze zaken komen, bidde ik!” sprak Sidney, den levendigen toon en den woordenzwier der plichtplegingen van den jongen edelman, afwisselend met de kalmer en korter taal van den staatsman: »Mylord Leycester zendt mij hierheen, om u te raadplegen over sommige poincten, daarvan Zijne Excellentie voor zeker houdt dat gij wel onderricht zijt, en hem daarin dienen zult, van trouwen en klaren raad. Ik bevond mij aan een banket bij den jongen Graaf van Nassau, toen mij de oproeping gewerd van mijn heer oom, die mijne toelichting vroeg in zekere zaken, die hem in den loop van den dag waren voorgekomen; maar vreemdeling als hij, betrouwde ik mij niet op mijn eigen doorzicht, en raadde Mylord, zich te wenden tot een Nederlandschen heer, waarop Zijne genade u noemde, en mij bevel gaf, in ’t heimelijk tot u te gaan en uwe opinie te hooren. Allereerst belangt het poincten van rechtspleging, en heer Buis heeft ons bericht dat gij een hoog rechterlijk ambt hebt gehouden in Vlaanderen.”

»Zoo is het, edele heer! Procureur-Generaal van het provinciaal gerechtshof te Gent, lid van den raad van Vlaanderen, daartoe aangesteld door den aartshertog Matthias, op voordracht van den Prins