Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/259

Deze pagina is proefgelezen

van Oranje; — ik hield dat ambt tot op den overgang van Gent aan Parma; — ben toen naar Engeland geweken om vrij te zijn in het volgen mijner religie, daar ik van de Roomsche Kerk tot het gezuiverd geloof was overgegaan, uit ware en volle overtuiging…”

»Ook daarvan heeft men Mylord bericht,” viel Sidney met eenige strakheid in de rede. »Wil mij nu met uwe wetenschap voorlichten en al zulke vragen beantwoorden als ik zal noodig achten!”

En toen de Burggraaf dit beantwoord had, met de houding aan te nemen, van wie zich tot ernstige aandacht zet, begon de Engelsche edelman hem te onderhouden over juridische en staathuiskundige belangen van de Vereenigde Provinciën, waarmede wij ons voor dit oogenblik niet willen bezighouden, maar die Daniël den Burggraaf gelegenheid gaven, zich zelven in een vol licht te stellen, en winst te doen met alles wat hij wist en wat hij was. En werkelijk was hij een man van ongemeene bekwaamheid en uitgestrekte kundigheden, die bij eene snelle bevatting levendigheid van geest bezat, en bovenal die soort van behendige slimheid, die volmaakt goed partij weet te trekken van hetgeen zij weet, en zelfs van hetgeen zij niet weet, door zich den schijn te geven van te weten; die groote gave om met alle zijne voordeelen de meeste vertooning te maken, op den gepasten tijd, en zijne zwakke zijde nooit bloot te geven, maar onbedrevenheid te verhelen door een schranderen ter zijde-sprong, of onkunde te maskeeren in diepzinnigheid, door eene wonderspreuk. In het spreken ontmoeten zulke lieden nooit een hinderpaal, die hen ophoudt of schut, want zij springen heen over alles wat een degelijker hoofd tot omzichtigheid zoude dwingen; zij springen, al zouden ze daarbij ook buitelen. Ik geloof dat men die soort van behendigheid in onze dagen tact noemt. Nu dan bij zijne wezenlijke bekwaamheid, voegde hij dien tact, en bij deze den rijkdom van eene lange ondervinding; de ondervinding, van wie zich zelf heeft moeten voorthelpen; en daarnevens de onvermoeibare ijver, de ijzeren volharding, en de rustelooze werkzaamheid van een, die, van jongs af door de begeerten der eerzucht, de gejaagdste aller hartstochten, tot werken is geprikkeld geworden.

Hem ontbrak niet de gave van zich goed uit te drukken, en de overtuiging, dat dit onderhoud hem vestigen kon, of doen