Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/260

Deze pagina is proefgelezen

vallen in het goede gevoelen van een man als Sidney, — dat het een beslissenden invloed kon hebben op den rang, dien hij houden ging onder de raadslieden van den Graaf, bezielde hem met eene geestdrift, die welhaast steeg tot overspanning, — die gloed en kleur gaf aan alle zijne woorden, — die, zoo ze somtijds in de koele weegschaal van ’t gezond verstand mochten te licht bevonden worden, voor het minst begoochelden, wegsleepten, en de gave der overreding hadden voor het oogenblik, — en die boven alles spreken moesten, en indruk maken op zijn dichterlijken toehoorder, — die hem ’t gehoor moesten streelen, de verbeelding verrukken, de scherpzinnigheid verstrikken, en hem tot instemming winnen, waar een gewone staatsman minder door den vorm zou zijn misleid, om met meer nuchterheid over den zin na te denken.

Daarbij kende hij werkelijk vele der gebreken van de toenmalige staatshuishouding, — had sommige behoeften van het volk begrepen — had nagedacht over de middelen om er in te voorzien — wist er wellicht aan te wijzen, die doeltreffend waren en uitvoerbaar; maar hij kende niet alle gebreken als hij voorgaf; hij had niet alle behoeften overzien, als hij doorschemeren liet; hij had geen onfeilbaar geneeskruid voor alle wonden, en geen vond gedaan ter heeling van iedere kwaal, als hij in de vervoering van het oogenblik wellicht zelf geloofde; — terwijl zijne overtuiging zich aan een ander mededeelde; want ook de Engelsche heer, die zijne voorlichting kwam vragen, was vreemdeling, die niet bekend kon zijn met de inniger deelen dier vreemde staatsinrichting, die provinciën samenlijmde tot een land, zonder ze met werkelijke innigheid aan elkander te verbinden, in alle hare verhechtingen en verhoudingen, in alle hare vertakkingen en afwijkingen, die hare leemten niet zien kon of het moesten reeds scheuren wezen, en hare aderen van welvaart niet onderscheiden, zoo het geene stroomen waren; deze moest wel alles zien in het licht, waarin de spreker het hem stelde, en niet zoo snel onder die flikkering vernuft kunnen scheiden van zaakkennis, oppervlakkigheid die slechts een slip van den sluier oplichtte, onderkennen van grondigheid die alles durfde peilen, en eenzijdigheid van opvatting te raden, waar men beschouwingen gaf die het geheel omvatten; en juist algemeenheid van beschouwing, toegepast op belangen die ieder afzonderlijk wilden zijn begrepen, was het