Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/264

Deze pagina is proefgelezen

oom! In die warreling van gedachten en gewaarwordingen zat zij mijmerend tot duizelens toe; — daar kwam de Burggraaf tot haar, met het woord:

»Martina! als ’t u nu gelieft, mij dienst te doen, zoo zet uwe gril van zooeven wat ter zij, en begeef u tot onzen bezoeker, den heere Sidney, en wees hoffelijk en lieftallig met hem! ’t Is een zacht en minzaam heer, die uwe simpelheid van daareven niet oevel heeft genomen, en met wien gij in alle vrijmoedigheid spreken kunt.”

Plotseling was het nu de jonge vrouw, of haar een nevel viel over haar denkvermogen en eene rotse op het hart. Het scheen, of het niet meer haar hoogste wensch was, die zich vervullen ging, maar of haar een eisch werd gedaan, onmogelijk om te volvoeren.

»O, Daniël! verg mij dat niet; ik zal nooit kunnen,” hernam zij met zacht bevende stem.

»Gij zult kunnen, Martina! als ik zeg, dat gij moet. Begin maar te kouten van uw stokpaardje, de poëterije. Ze zeggen, dat hij er zeer in ervaren is; licht brengt ge dan te zamen het half uurtje over, dat ik noodig heb om mij om te kleeden. Denk doch, kindlief! ik moet hem ten hove gaan verzellen, naar den Graaf. Kom, Martina! wees nu eene goede vrouw, en ga haastelijk!”

»Ik ga, Daniël!” was al, wat de arme uit kon brengen; zij voelde het, een meer beslissenden gang had ze niet gedaan, haar leven lang.

Ze ging ook heen naar den man, van wien ze niet had opgehouden te droomen, sinds zij hem het eerst had gezien — die het voorwerp was geworden van alle hare dweperijen alle deze dagen door — die de vervulling was geworden van haar leven — die hare ziel had opgewekt uit de matheid der dofste gevoelloosheid, en haar geest uit de verdooving der lustelooze onmacht — die haar had teruggebracht van levensmoeheid tot levenslust — die haar had aangeblazen met den levensadem der poëzie, toen het proza des levens doodskoude had gebracht in haar hart — en die haar opgevoerd had in den hemel des gevoels, toen zij zich reeds de prooie waande van hellemacht.

Zij ging heen tot dien man, die deze wondermacht op haar verkregen had, als een onbekende, en dien zij nu zoude wederzien als den grooten bekende, als den hoofschen edelman, als