Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/266

Deze pagina is proefgelezen

het schroom, om den Burggraaf te bekennen…? maar toch meer dan eenmaal was zij op het punt geweest, om te gewagen van hare kennismaking met den vreemden dichter, maar telkenmale had eene harde of eene spotachtige uitspraak van Daniël haar het woord van de lippen genomen, waarmede zij de bekentenis wilde inleiden; na het tweede onderhoud met den vreemde, scheen haar die bekentenis als eene heiligschennis tegen dezen, en meer moeielijk tegenover haar echtgenoot; later scheen die telkens al zwaarder en zwaarder, nu bij dit weerzien voelde zij, dat die onmogelijk was geworden, en zij voelde tegelijk, dat zij met de geheimhouding niet wèl had gedaan. Voelde zij het meer nog, toen zij den beminnelijken Sidney daar vóór zich zag in de volle schoonheid zijner edele houding, zijner wèlgevormde gestalte, zijner zachte en fijne trekken, en dit alles nog verhoogd door eene kleeding, die een zeer gewoon uiterlijk nog omgeven zou hebben met eene betoovering, die omtrent het gemis aan voordeelen misleidde? Wij zouden het niet kunnen zeggen; maar zeker is het, dat zij met eene onwillekeurige beweging omzag naar den Burggraaf, als had ze van zijne tegenwoordigheid den steun willen vragen, die eene onbestemde gewaarwording haar zeide noodig te hebben; — maar de Burggraaf kleedde zich immers voor het Hof!

Zoo haast had niet Philip Sidney haar zien binnenkomen, of hij stond op van zijn stoel, en haar genaderd zijnde, boog hij de knie met bevalligheid en de rechterhand op het hart gedrukt, zonder de hare te nemen, waartoe toch het gebruik hem gewettigd had, sprak hij met zijne zachtste stem:

»Philip Sidney heeft u eene vergiffenis te vragen, mevrouwe! hij heeft u moeielijkheid aangedaan; en al is het onwillens en zonder opzet, toch heeft hij schuld; gij hadt den naam moeten kennen van den vriend, wien gij met uw vertrouwen eerdet en uwe zoete samenspreking vergundet; opdat eene zulke verrassing u niet konde overkomen. Maar wat Philip Sidney niet zou durven afbidden van des Burggraafs vrouwe, de dichter van de sonnetten aan Modesta verhoopt het te verkrijgen van de zachte nymf, die hij bezong, en zoo zijne zangen eenig welgevallen hebben gevonden in haar oog, laat dan de zon harer goedigheid, die vroeger zoo gunstiglijk heeft geschenen, niet overwolkt blijven voor hem, die zij weet dat haar wel wil, hetzij hij een vreemde