LEYCESTER IN NEDERLAND.
EERSTE BOEK.
Een weynich vrymoedelyck te philosopheren,
Ik zie ’t beginsele van partydicheyt vierich,
Men vlucht van d’ oude rust…
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Wie weet of dit endt begin is van meerder rouwe?
Wie weet, oock of die saack nu is op ’t allerquaadste?
Zulck bidt te vroeg om beter en krijght arger in ’t laatste.
I.
WAT DIE VROUW WILDE.
Intochten zijn er reeds zoo vaak gedaan en even vaak beschreven, sinds den intocht van Cyrus in Babylon tot op dien van Z. M. Koning Willem II toe, in iedere van de steden zijns rijks, en ieder kan er zich, vooral door de laatsten, zulk een juist denkbeeld van maken, dat wij het met niemands herinnering durven opnemen, noch met niemands verbeelding. Wij konden wel, bij wijze van vergoeding, langs ons laten voorbijgaan de lange rij van hooge heeren en potentaten, die intochten hielden, en de plaatsen optellen, wáár zij ze hielden, maar ondanks de groote verscheidenheid in kostuum zouden zij elkander zoozeer gelijk zijn in leegte en in klingklang, dat het zeker de allerbeste vergoeding is te zeggen, datwij ten minste ons niet weder aan intochten wagen, zelfs niet aan dien van Leycester te Vlissingen,