Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/271

Deze pagina is proefgelezen

wapenen konden zijn tegen hem, en tegelijk een schild voor hen zelven. Het was staatswijsheid, hier een tusschenpersoon te kiezen, die dit wapen verstompte en dat schild wegnam; en daartoe nam hij den Burggraaf.

Maar onder de mannen, die geroepen waren en hem nu omgaven, was ook de Kanselier: de Kanselier, wiens eerlijkheid en goede trouw hem beproefd was geworden, wiens schranderheid en zaakkennis zonder vergelijking was, en van wiens gehechtheid aan zijn persoon hij ongevergd de blijken had gehad. Maar de Kanselier was den Graaf Leycester te eerlijk, te rond, te veel de voorstander van staatkunde zonder bochtige bijpaden; de Kanselier had in de heftigste oogenblikken van den strijd kalmte en voorzichtigheid gepredikt, en de Graaf helde meer over naar snelle driftige besluiten, die hij afdoende en krachtige geloofde; — de Graaf was reeds met den Kanselier niet begonnen met volle oprechtheid, en in ’t eind had Libertus Fraxinus een woord gezegd, dat den Kanselier op zekere punten geheel had bedorven in den geest van Leycester. De ijverende predikant, die het volle vertrouwen van den Graaf had bemachtigd, en die niet de man was, om van zulk eene stelling af te gaan glippen, had hem op zekeren dag de kerkelijke twisten, die er alreede ingeslopen waren in de Nederlandsche Protestantsche Kerk, met levendige en niet verzwakte kleuren voorgesteld. Dit tafereel, droevig genoeg in waarheid, zelfs al had geen levendig koloriet het opgehoogd, had den Graaf getroffen, en hem den uitroep ontlokt, dat hij daarin zoude voorzien, zoo haast hij de regeering zou hebben aanvaard, en dat hij reeds nu zich beraden wilde met den Kanselier, over de krachtige en afdoende middelen.

»De Kanselier!” had Libertus herhaald, met die eigenaardige verwondering, die met de sterkste afkeuring gelijkstaat. »Zoo Uwe Doorluchtigheid den Kanselier raadpleegt over de belangen der Kerk, mag wel de zaak der religie gansch verloren zijn in ons arme vaderland!”

»Die uitspraak is stout, heer predikant! De Kanselier is een Christen.”

»Een Christen, het kan wel zijn, Mylord! maar de Kanselier is niet gereformeerd.”

»Hoort Elbertus Leoninus tot de papisten?” had Leycester gevraagd met onrust en verbazing.