Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/273

Deze pagina is proefgelezen

Kanselier verzocht hem »eenige fouten van regeeringe op te geven, die wel verdienden ten haastigsten voorzien te worden.”

Leoninus die, als wij weten, den Burggraaf kende, was eenigszins verwonderd over die vertrouwelijkheid tusschen den Graaf en den eerzuchtigen Vlaming; maar in de meening dat deze eenig ambt had verkregen in het huis van Leycester, dat hem recht gaf op de plaats die hij innam, en bij de overweging, dat zooals ze nu samen waren, de Staatsraad niet werkelijk konde gezegd worden vergaderd te zijn, begon hij aan des Graven bevel te voldoen, zonder eene aanmerking. Zij waren niet gering, de gebreken die hij had bloot te leggen: bij iedere instelling, die tot ’s lands behoud en welvaart had moeten medewerken, kon men zonder overdrijving het schrikwoord wanorde nederschrijven. Reeds Willem I had geklaagd over gebrek aan goeden wil bij de Algemeene Staten, en de Raad van regeering na zijn dood ingesteld, had bijna geen harer bevelschriften gehoorzaamd gezien en was geëindigd met zich te verstrooien, en zonder eigenlijk ontbonden te zijn, zich van deelneming aan de regeering te onthouden, moedeloos als zij geworden was onder de vele bezwaren, en onder de weinige ondersteuning die zij gevonden had bij grooten en volk beiden, tegen alle die moeielijkheden waarmede zij te kampen had, en die alleen door eenstemmige goedwilligheid waren te overwinnen geweest; van dien tijd was er geregeerd geworden, het is nauwelijks uit te vinden hoe en door wien, evenmin als het te ontcijferen is, of en door wien er werd gehoorzaamd; maar zeker werd er geregeerd zonder eenheid, zonder orde, met willekeur ter eenere zijde, en met zóó bekrompene beperking ter andere, dat iedere ontwikkeling van kracht, iedere daad die snelle volvoering eischte, er door werd belemmerd en onmogelijk gemaakt. En de omslachtigheid van dat vreemde samenstel is wellicht alleen te vergelijken, bij de langzaamheid, waarmede het zich bewoog in massa, en bij de verwarring, die er heerschte in alle deelen. Wij zullen er het een en ander van begrijpen als wij den Kanselier hooren spreken.

»Allereerst, Mylord! dient er krachtige en volkomene orde gesteld te worden op het stuk der krijgszaken; het is wel hard en ganschelijk geene eere voor de gezaghouders in deze landen, dat ik nu nog de woorden herhalen moet, waarmede ik de Algemeene Staten, namens den Prins van Oranje, heb toegesproken,