Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/274

Deze pagina is proefgelezen

bij de Pacificatie van Gent: het mangelt aan eendrachtige behartiging van den krijg in de gezamenlijke gewesten; ieder van dezelve schijnt te wanen, dat hun de oorlog niet langer raakt, zoo haast het zijne grenzen ontlast ziet.”

»De Kanselier raakt de wonde op de rechte plaatse, en dat mag wel zijn, omdat er meest kooplieden in de Staten zitten, die geenerlei inzicht hebben in zaken van oorlog,” fluisterde de Burggraaf Leycester toe; dat was een woord uit des Graven hart gegrepen. Ook herhaalde hij het, en vroeg rondziende: »Is ’t niet dit, mijne heeren?”

Enkele heeren knikten met een dubbelzinnigen glimlach.

»En daarbij is ’t zake, Uwe Doorluchtigheid niet te verhelen, dat vele plaatsen in Gelderland, Braband, Vlaanderen, tot van Holland en Zeeland toe, open liggen en onbevrijd tegen aanvechting van den vijand, en zoo daarin niet wordt voorzien, is het te vreezen, dat de vijand ons, zoo haast het lente is, eene dij of een schouder van ’t lijf zal rukken.”

»Staande de langwijligheden, die mijne Heeren de Staten hebben weten te leggen, in ’t aanbieden van de opdracht, heb ik ieder stond gevreesd het verlies eener belangrijke plaatse,” sprak Leycester ernstig, »dat had kunnen strekken tot oneere van mijne reputatie, als hebbende den schijn, gebeurd te zijn staande mijn Gouverneur-Generaalschap, — en zonder dat ik daarin had voorzien, — dit heeft mij menigmaal de intentie gegeven, ganschelijk voor de opdracht te bedanken.”

»Daar is reeds zekerheid, dat de vijand de lente niet zal afwachten,” nam Sidney het woord. »Aan ’t festijn bij Grave Maurits zijn er berichten gekomen van Graaf Willem Lodewijk van Nassau, wiens overhaast vertrek uit ’s Hage Uwe genade zich herinneren zal; het is hem gelukt, van Enkhuizen over ijs naa Stavoren te komen, in eene schuit tot slede en vaartuig beide bekwaam; en ’t was zaak dat de nobele heer het gewaagde bestond, want alreede was de vijand aan dien hoek diep in Friesland ingevallen, en er met derdehalf duizend man en vier honderd paarden binnengetrokken, zulks dat de Grave de communicatie met Leeuwarden belemmerd vond; — Uwe Excellentie zal daarvan breeder verslag krijgen in een officieel bericht.”

»Daar hebben wij het nu, mijne heeren!” sprak Leycester, een bekommerden blik op hen werpende. »Ware het nu niet beter