Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/279

Deze pagina is proefgelezen

klinkenden naam van voorstanders der Kerke, dat in waarheid beduiden mag, vorderaars van hun hoogmoed en zonderlinge geneigdheid tot heerschen. Ze zullen hen wijzen op de genegenheid des volks, als op het loon voor dien godsdienstijver. Maar meen niet, Mylord! dat de liefde der gemeente zooveel lichter te winnen is, met zulken naam en zulker handeling. De liefde des volks is wuft en weifend meer dan iets. Heeft het niet Willem van Oranje, den vader der vrijheid, menigmaal bitterheid gedaan en gewantrouwd, zoo haast zijne schreden een bedekten gang hielden voor het domme gemeen?”

»Zoo haast zij hem hielden, als niet ijverig genoeg op het stuk der religie,” fluisterde de Burggraaf, die Leycester had durven volgen, onder voorwendsel, van hem een zijner handschoenen toe te reiken, die gevallen was bij het opstaan.

»De liefde des volks is mij waard en veel gewenscht, heer Kanselier! maar zoo waarachtig ik een Christen-edelman ben, dit is mij niet enkel eene zake van politiek. Ik vrage hier naar de stem van mijn geweten, en die mijner overtuiging.”

»Voor die allen heb ik eerbied, Mylord! maar een regent moet zijne persoonlijke opiniën ter zijde zetten voor ’s volks algemeen belang, en het allereerst vragen, wat eene eerlijke en wel verstandige regeerkunst hierin raad.”

»Een Christelijk regent vraagt allereerst naar den wil Gods.”

»Ik ben geen theoloog, Mylord! maar ik zoude bij eene meer voegzame gelegenheid durven ondernemen, Uwe Excellentie te bewijzen, dat eene zulke regeling van religiezaken als Uwe Excellentie bedoelt, niet zijn kan naar den wil Gods, en nergens geboden is in Schrift noch Testament!”

»Heer Kanselier! zoo gij Schrift en Testament lezen kondt, anders dan met den blik van een spitsvondig wijsgeer, met de geopende oogen van een geloovig Christen, ge zoudt betere dingen daaruit geleerd hebben, dan lauwheid voor Gods zaak; en de Heer geve u eenmaal dat licht! Wij voor ons hebben het aldus verstaan, en begeeren het aldus uit te voeren.” En de Graaf wendde zich van hem af, weder zijne plaats innemende.

Het schrander en helder gelaat van den Kanselier bleef onveranderd effen, terwijl hij antwoordde:

»Mylord! de Schrift te lezen met eigene oogen is een voorrecht van alle Christenen, zonderling van de Protestantsche, en