Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/283

Deze pagina is proefgelezen

van Hare Majesteit de Koningin aan Uwe Excellentie; hij verzoek een particulier onderhoud.”

»Eindelijk! Ik wachtte hem lang reeds, sinds hij mij zijne komst had gemeld uit Vlissingen. Hij moet mij een schrijven overbrengen van de Koningin. Wel, neef! ik ben uiterst begeerig hem te hooren, en toch moeten wij geduld oefenen,” voegde hij er verdrietig bij, »eerst na den Staatsraad kan ik hem gehoor verleenen.”

»Mylord! sir Thomas zegt te komen, als extra-ordinaris ambassadeur van Hare Majesteit; is het wel in den regel, een zulken te laten wachten?”

»Gij hebt recht, sir Philip! ook stemt mijne nieuwsbegeerigheid in met uwe bedenking. Copely en North hebben zeker gezorgd, hem behoorlijk te ontvangen? Ga gij even bij hem; sta hem te woord; ik volg terstond.”

Sidney boog zich, en gehoorzaamde.

De Graaf verwittigde zijne raadslieden van de aankomst des ambassadeurs, en van de noodzakelijkheid, waarin hij zich bevond, den Staatsraad eene wijle te verschuiven om dezen te hooren. Men erkende die noodzakelijkheid, en Leycester verwijderde zich met eene haast, die wel bewees, dat de berichten uit Engeland zijne hooge belangstelling opwekten.

Wij twijfelen, of wel alle onze lezers den moed zullen gehad hebben, de laatste bladzijden te doorlezen, die bijna zonder roman voor den romanlezer nauwelijks iets anders hebben kunnen zijn, dan eene droge uiteenzetting van belangen en zaken, die ons niet verder brengen in de geschiedenis van Martina’s hart, en die ons niet eenmaal hoop geven op het wederzien van Jacoba; en toch zij, die gelezen hebben, zullen ons wellicht eenigen dank wijten, want ze hebben een overzicht over den gezonken toestand van Nederland’s staatsbestuur vóór en op het oogenblik van Leycester’s aanvaarding daarvan, zonder dat ze Hooft of Bor behoeven in te zien. Ze zullen dus weten, dat althans bij den Graaf de oorzaak niet lag van alle kwalen, waaronder wij later het zieke vaderland zullen zien steunen en klagen; alsof hij het die had toegebracht. Ze hebben dus als de hoogte gepeild van den berg der zwarigheden, dien hij te overklimmen zou hebben. Ze hebben dus de zware lasten gewogen, die hem reeds terstond op de schouders werden gelegd. Zij hebben dus de taak kunnen weten, die hem in de hand zou worden gegeven, om af te doen. Tegelijk hebben ze