Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/285

Deze pagina is proefgelezen

vuist van Elisabeth’s stalmeester. Leycester beginnen, zooals men wellicht reeds had gevreesd, dat Willem van Oranje zou eindigen, — dat zeker was te heftig een greep in alle eigenbelangen, die zich in de fijnste zenuwen zouden getroffen zien. Al die Staatjes, die zich ieder eene onafhankelijke macht geloofden op zich zelve, — alle die heeren, die ieder een meesterschap zochten op eigene hand, plotseling samengebonden tot één rijk, onderworpen aan één meester; samengestuwd tot één geheel, dat zeker zou te groot een schok zijn voor zulk een stuiptrekkend lichaam, en wie de heelmeester zijn mocht, die het beproefde, — hoe goed zijne kunstbewerking schijnen mocht in bespiegeling, de heelende hand zou eene moordende heeten bij de toepassing, en het lancet hem door den ijlenden kranke uit de hand worden gerukt, om te gebruiken als een wapen tegen hem zelven.

Want dat is eene treurige ondervinding geworden voor den Graaf van Leycester, als een bron van droeve onheilen voor het volk van Nederland, dat zijne geneesmiddelen — zelfs die, welke berekend waren voor hunne kwaal — door de onhandige wijze, waarop ze werden aangeboden, en de onwilligheid, waarmede ze werden gebruikt, nog weder verergering hebben gebracht in de krankte, en vergift zijn geworden, waar ze laafdrank hadden kunnen zijn, en dat is eene treurige waarheid over Leycester te zeggen, als men billijk wil zijn voor Leycester, dat de deugden van zijn hart als de zwakheden van zijn hoofd, de vrome geestdrift zijner ziel als de trotsche aanmatigingen zijner ijdelheid, zijne wettige handelingen als zijne wettige eischen, zijne schrandere vindingen als zijne onhandige kunstgrepen, zijne stoute staatswetten als zijne overijlde zijsprongen, zijne nutte instellingen als zijne nuttelooze inbreuken, evenzeer en allen tegelijk tegen hem hebben samengezworen, door de omstandigheden, de verhoudingen, waarin hij gewikkeld werd, de persoonlijkheid der lieden, die hem omringden, en de eigenaardigheid van het volkskarakter, waarmede hij te kampen had. Of liever voor hen, die in de geschiedenis nog iets anders zien willen dan eene combinatie van feiten en eene warreling van diplomatische kunstgrepen, en een behendig vèrzien in het toekomende met betrekking op het tegenwoordige, — voor hen is het hier de machtige vinger Gods, die door hare aanraking dit stout geordende bouwplan der eenheid, in een Babel van verwarring heeft verkeerd, opdat de zeven