Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/286

Deze pagina is proefgelezen

schoone gewesten, die zich met zooveel kracht hadden losgescheurd van het Spaansch gebied om te komen tot eene eerlijke vrijheid, niet zouden worden ingelijfd als één groot wingewest van het Engelsche koninkrijk, maar tot een klein en zelfstandig volk zouden worden, krachtig in bloei, overvloedig in deugden, Hem gewijd, van Wien het zijne krachten hield, en als een toonbeeld, hoe het ook van volkeren waar kan zijn: »Zoekt eerst het koninkrijk Gods, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden;” — het Nederland van de XVIIde eeuw, om het al te zeggen! maar in een zwaren worstelstrijd moest het nog eerst krachten krijgen, en in eene heete vuurproef gelouterd worden, en de dagen van strijd en beproeving zouden de dagen zijn van Leycester’s bestuur.

Is de geschiedenis billijk, waar ze een regent alleen beschuldigt, hem het meest, bij die woelingen en rampen van zijn beheer? in zulke tijden?

De leden van den Staatsraad nu met elkander samengebleven, spraken onderling over de punten, die men behandeld had en des Graven van Leycester’s opvatting daarvan, en sommigen hunner met eene vrijmoedigheid en eene openheid, die meer getuigde voor Hollandsche rondheid dan voor ervaring in hovelingskunsten en hoftoon.

»Onze Gouverneur-Generaal draagt zich fier, en houdt prinselijke redenen,” merkte Brederode aan.

»De Graaf ook houdt hooger macht dan ooit prinse hier te lande ten deele viel,” antwoordde Meetkerke, die zich terstond met genegenheid aan den persoon des Graven had aangesloten.

»Alevel is ’t mijne meening, dat Zijne Excellentie wat te bout spreekt, en bij maniere oft er Staten noch Staatsraad waren,” hernam het lid voor Noord-Holland.

»Daar hebben wij een staaltje van de waterlandsche vrijpostigheid,” sprak Valk met een glimlach. »Goede vriend en collega! de Staten hebben zich nu eenmaal de onderdanige dienaren gesteld van Onze Doorluchtigheid, en wat den Staatsraad aanbelangt, wij allen, als we hier zijn, wij hebben alreede een voorsmaak gehad, hoe breed het met ons gezag staan zal, sinds Zijne Excellentie enkel het berichtschrift der Staten veranderde naar zijn wil, maar wij alleen, niet hij zelf daaraan gebonden zijn.”

»En sinds er niet naar meerderheid van stemmen zal beslist