Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/288

Deze pagina is proefgelezen

bondgenoot en beschermeling eene korte woordenwisseling, waarin deze hem verklaarde, hoe hij hier was. Buis dacht zich zelf te diep in de gunst van de Engelsche partij, en zijne diensten voor deze te onmisbaar, om een glimp van ijverzucht op te vatten over die snelle gunst. Ook antwoordde hij los en gul als altijd:

»Gij hebt goeden kans, man! en gij zijt niet van hen, die den goeden kans zullen verkijken. Heb ik het niet voorspeld, dat de dominees lange armen zouden krijgen? Zeg aan Libertus, dat ik aanstaande week bij hem ter kerke zal gaan, mits hij tot tekst neme…,” en hij fluisterde hem iets in, waarover Daniël het hoofd schudde; daarna liep hij de zaal op en neder, zonder zich met de anderen te onderhouden.

»Wie mag wel die lange, gele, uitgerekte mansgestalte zijn, die zich achter Mylord’s stoel heeft gehouden, als ware ’t een eereridder, en die daar straks dus nijver in praat was met Buis?” vroeg Valk verdrietelijk naar den Burggraaf heenziende.

»Meester Daniël de Burggraaf, een Vlaming uit Gent,” hernam Leoninus.

»Bij name wel bekend;” hernam Valk, »’t is immers dezelfde die…?” en hij fluisterde een zijner ambtgenooten iets in ’t oor.

»Dezelfde,” antwoordde deze, »hij heeft lang genoeg bij de Heeren Staten om een ambt aangehouden.”

»En stelt zich nu naar Mylord’s jonste te jagen?” riep Brederode heftig.

»Als wel blijkt,” hernam Valk, ’sinds Zijne genade hem toelaat, dus met ons samen te zijn.”

»’t Waar zake, mijne Heeren! dat ge over dit alles zweegt,” sprak weer de Kanselier vermanend, »mij dunkt, er ware op betere dingen te peizen.”

»’t Is een goed woord, Kanselier! niemand heeft nog gevraagd, wat ons de ambassadeur van Engeland brengen mag.”

»We zullen ’t zoo haast hooren, daar komt sir Thomas Copely, de kamerheer van Zijne Doorluchtigheid, en zeker om aan te kondigen, dat het tweegesprek tusschen Mylord en den Engelschen gezant is afgeloopen.”

»Sir Thomas Copely brengt ietwat anders. Hoe zijn aanzicht versteld staat, en met wat haaste komt hij hierheen!”

De kamerheer van Leycester kwam werkelijk binnen met iets op het gelaat, dat van groote verlegenheid getuigde; snel liep