Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/29

Deze pagina is proefgelezen

de Vereenigde Provinciën, bij hare eerste worsteling tegen haar Vorst, bij hare afscheuring van Spanje; van dien Willem I, dien vriend en vijand, partij en wederpartij hadden erkend als de spier harer kracht, als de zenuw harer beweging, als de polsader van haar volksleven, en de eenige zijner zonen, op wien zich na den geweldigen dood van den vader de aandacht der natie konde vestigen, was hare volle opmerkzaamheid, en hare volle toegenegenheid op hem overgegaan als bij erfopvolging Van zijne teederste jeugd af had men er hem bewijzen van gegeven, en door vooruitzetting boven zijn leeftijd, in angstvallige zorg voor zijn leven en welzijn, in belangstelling in zijne studiën, in het voorstaan van zijne politieke belangen en in ondersteuning van zijne geldelijke.

Die jonge vorstentelg was dus voor haar de belangwekkendste figuur, die zij den komenden vreemdeling kon te gemoet voeren; maar vooral ook tegenover den Graaf van Leycester was hij van veelzeggende beduidenis, het lievelingskind der natie, de zoon harer hope, aan haar verbonden door het verleden zoowel als door de toekomst, wiens belangen met duizende vezelen als ingevlochten waren in de hare, die zijne vrienden en goedgunners als in duizend vertakkingen had in zijn land tegenover hem vreemdeling, die, toen hij den voet aan land zette, zeker kon zijn, dat geen enkele vriendenhand onder dit volk hem zou worden toegereikt, dat geen enkel bekend gezicht hem het »welkom” zoude toelachen, dat duizenden nieuwsgierig, dat honderden vreemd, dit sommigen met afgunst, sommigen met wantrouwen, weinigen met onverschilligheid, maar zeker geen enkele met warme hartelijkheid naar zijn persoon zouden opzien! Hem, wien geen enkele band konde binden aan dit volk, dan die van een tijdelijk staatkundig belang en nooddwang van het oogenblik. Maar was de jonge Graaf van Nassau door zijne nauwe verbintenis met het volk van Nederland eene belangwekkende persoon tegenover den Graaf van Leycester, zijne persoonlijkheid kon evenzeer zijne ijverzucht opwekken, zooals altijd het tegenwoordige ijverzuchtig moet zijn op de toekomst, zooals altijd de bezitter zijn opvolger met zorge of voor het minst met belangstelling aanziet, zooals de gloed der jeugd en de kracht, die toeneemt, altijd een spiegel is, waarin de volrijpheid en de kracht, die reeds haar hoogste standpunt heeft bereikt meest met huivering ziet. Maar de