Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/296

Deze pagina is proefgelezen

schel de bedreigingen ook klinken, en van hoe bitsen toorn de felle woorden getuigen, de Koningin zegt nog niet, dat zij den onderstand terugtrekt; van uwe terugroeping is zelfs nog niet de rede. In de hitte der drift eischt ze alleen vermindering van gezag. Maar geloof mij, dat is de overijling van vrouwentoorn. De toorn is eene kortstondige dronkenschap, en met eerbied gezegd, was Hare Majesteit van Engeland bij dit schrijven op dat punt niet volkomen nuchter. En als ze zelfs in de felheid van dat oogenblik tot geene werkelijke wederroeping heeft besloten, dan zeker hebt ge die bij koeler nagedachten van eene schrandere vorstin, als Elisabeth, niet meer te wachten.”

»Uwe woorden zijn balsem, Kanselier! want in ’t eind, hier nu eenmaal geweest zijnde, de autoriteit te moeten nederleggen zonder eenige uitkomst, en dan van nu aan mijne houding aan het Hof, gij begrijpt zelf, die zou duldeloos zijn…, maar sir Thomas Heneadje…”

»Die heeft toch niet eene mondelinge mededeeling van hare Koninklijke Majesteit op dit punt.”

»Ook die heeft hij, en die verzwaart nog de scherpheid van dit schrijven; dat die man gezonden is, ondanks de pogingen mijner vrienden om zijne afreis te verhinderen, bewijst mij Elisabeth’s stemming; zij had mij Pelham of Duddeley kunnen zenden, deze zal alles doen, wat in hem is, om mijn aanzien te verkorten bij de grooten en bij het volk.”

»Dan ware ’t zake, dat wij hem spoedig terugzonden,” zei Leoninus.

»En wat scherp in ’t oog hielden,” riep Sidney, die nu met Meetkerke de zaal binnenkwam, om uit naam van den Raad van State naar »het welbevinden van Zijne Excellentie te vernemen,” eene beleefde aanmaning, om hun geduld niet langer op de proef te stellen.

»Een goed woord, neef!” hervatte Leycester met een glimlach, »en dat zij u aanbevolen!”

»Om het zekerste te gaan en het omzichtigst, Mylord! is mijne meening, dat Uwe lordschap, zoo haast hij zich goed heeft beraden, dien edelman terugzond met antwoord aan de Koningin. Bij wat goede inlichting, hoe de zaken hier staan, in waarheid en niet in schijn, daartoe ik Uwe Excellentie zeer williglijk zal voorlichten met raad, en de vertooning hoe hoog noodig hier een overhoofd zijn moet, — en hoe moeielijk Uwe Excellentie dat zijn kan zonder de noodige autoriteit, — zal Hare Majesteit