Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/299

Deze pagina is proefgelezen

»Neen, Roger!” hernam de Graaf opstaande, »’t is buiten u! het betreft staatszaken; maar ik herinner mij, ik heb er nog velen met mijn waardigen Kanselier.”

»En met uw Staatsraad, Mylord!” herinnerde Sidney met eenigen drang en op Meetkerke ziende.

»Neef! ik gedacht daaraan,” hernam Leycester verdrietig, »en gij, my boy! ga uitrusten, morgen spreken wij nader.”

»En Utrecht, Mylord!” vroeg Douglas met een bedrukt gelaat.

»O! het is waar; gij wildet naar Utrecht gaan; welnu, ga, sir! ga zonder rusten, als u dat goed dunkt, en dus vaarwel tot daar ginder. Sir Philip! ga met mijnheer van Meetkerke u voegen bij de andere heeren, ik volg zoo aanstonds.”

En alleen gebleven met den Kanselier, beraadde hij zich met dezen op de beste wijze, om zijne houding te redden bij de moeielijke verklaring, bij de beschamende mededeeling, die hij te doen had aan zijn Staatsraad. Toen hij eindelijk besloot derwaarts te gaan, was zijn tred minder vast en zijne houding minder fier, en het was of zijn hoofd zich boog onder velerlei duistere voorgevoelens, die hij samenvatte in de eene gedachte: »Elisabeth heeft mij heden meer kwaad gedaan, dan alle mijne tegenstanders samen.”

En de Kanselier ook, die hem volgde met den stillen afgemeten tred van een peinzende, bukte het hoofd onder eene drukkende gedachte, toen hij hem zoo gadesloeg. Hij sprak haar uit bij zich zelven met deze woorden: »Daar is nu toch de Graaf van Leycester in deze Nederlanden gekomen met den besten wil; hij is er ontvangen als een beschermer en verlosser; hij is er drie maanden geweest, en hij heeft nog niets kunnen doen voor den welstand der Nederlanden, dan — het opvatten van goede voornemens.”

Treurige conclusie — en toch kan geene andere het besluit zijn van dit hoofdstuk.




XIV.
VRIENDEN VAN DEN KANSELIER.


»Barbara ! mijn lief ! wil te avond licht en vuur laten geven in de zale, doe Spaanschen wijn aftappen en rooden Franschen,