Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/301

Deze pagina is proefgelezen

lijden mag bij ’t wachten, en gij het eten opvragen kunt, als ’t u, gelieft.”

»Goed, Barbara!” sprak de Kanselier; maar hij was zoo in eigene gedachten verdiept, dat het wel schijn had, of hij niet recht had verstaan.

»Ik heb toebereid eene gefrituurde kapoen, wat Italiaansche worst, wat murve eieren om uit den dop te eten, wat paling met een gingbersaus en wat latuw-salade. Verders st. Jacobs-schelpen, gulden-gebak en boekende flensjes met wat vlade; en om de maag te sluiten, wat blanc-manger, wat fruit, kaas, anijs en suiker-confijt, ook amandelen en okkernooten… Zeg doch, is ’t u naar den zin of dient er meerder…?”

»’t Is overtreffelijk, Barbara!” zeide de Kanselier, die toch in ’t eind had moeten luisteren.

»En ge zult dan Henrijck waarschuwen, als ge gediend wilt zijn?”

»Zoo zal ik, vrouwlief!”

»En zoo ge meerder wijns verkiest of anderen, daar wordt gereed gehouden in de hangkamer.”

»Beste! ik heb nu wèl van de toebereidselen,” zeide met zekeren nadruk de Kanselier, telkens in den loop zijner denkbeelden gestoord.

»Zoo zegt ge altijd en hebt ten leste niets begrepen, of althans niets in ’t hoofd gehouden, en eindigt dan met verwarring te brengen en gebrek te lijden met de vrienden, als meer is gebeurd, daaraf dan de gastvrouw de schuld draagt.”

»Ik wil zorgen, dat het ditmaal niet gebeurt, mijn lief!” sprak Leoninus lankmoedig, »maar nu rest mij niets meer te hooren, hope ik.”

»Ik zie wel, dat ik u overlast doe met mijn spreken,” riep zij met eenige levendigheid.

»Wel dan, Barbara! doet het mij wonder, dat gij niet eerder gezwegen hebt,” sprak de Kanselier, haar met een rustigen glimlach aanziende.

Zij kleurde.

»Overzeker is ’t grievend, dat ik u zoo licht hinder doe.”

»En dat, sprekende over zóó hooge zake,” zeide hij lachende. »Fij doch, liefste! gij weet betere dingen te zeggen; maar ook voor die is ’t nu de tijd niet, ik moet peizen op ietwes van aanbelang, vóór mijne gasten komen.”