Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/312

Deze pagina is proefgelezen

Bijenkorf; alleen eenepop had men niet noodig gehad met zooveel kniebuigingen uit Engeland te halen.”

»De Graaf heeft goeden wil genoeg om wat anders te zijn, maar…”

»Maar een zulke toestand is toch niet denkelijk bij de autoriteit die hem is toegekend, en juist daarom zeide ik: wij zijn als Engelsche gehoorigen geworden. ’t Is dictator’s macht in de hand van een Engelschman!”

»Wij hebben hier ook een dictator noodig; de nood van het land is daartoe hoog genoeg geklommen, en de discoorden en confusiën, die hier heerschen, eischen een oppersten gebieder; of meent gij het anders?”

»Niet anders meene ik het. Slechts komt het er op aan, wie dat hoofd zij, en hoe het zij! Ach! dat God de Heer Oranje gespaard hadde om Graaf te wezen!”

»Ik houde ’t alevel niet voor zeker, dat hij het geworden ware!”

»Leyder! de aarzeling, waarmede men die handeling tracteerde, zelf verlekkerd op het zoet regeeren…!”

»De haast, waarmede men den jongen Maurits op eene hoogte heeft gesteld die…, die hem althans verre afhoudt van zijns vaders plaats…”

»O, vriend! zwijgen wij hier af! het beweegt mijne ziel zonderlinge zeer tot bitterheid, meer dan eens Christen harte voegt.”

»Dus van Leycester! De Staten hebben hem in de eerste haast, of in de eerste onbedachtheid, of in de eerste geestdrift, of in de eerste verlegenheid, — ik scheide hier niet wel, — zóóveel gegeven, dat zij er zelve van verschrikt zijn, en zich nu haastelijk stellen tot terugnemen.”

»Met die goede trouw, waartegen ik mij in ’s Prinsen dienst zoo vaak heb gestooten.”

»Nu dan! het hinkt weer aan denzelfden voet; de Graaf ook begint het te begrijpen; hij heeft het mij en anderen geklaagd, maar ik besus hem, zooveel het zijn kan, houdende, als ware ’t zoo niet.”

»Gij doet wel daaraan. Ik zou ’t niet kunnen, ’t is van hen noch recht, noch wijs; ware ’t onbedacht zooveel te geven aan een vreemde, ’t is onbillijk door booze vonden terug te nemen, en geene staatswijsheid daarnevens. Dat kan kwade kansen geven voor de ruste van ’t vaderland, als ik vreeze.”