Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/32

Deze pagina is proefgelezen

maar trouwelooze greep, die Maurits plaatste, waar Leycester had behooren te zijn, en die andere, die Maurits den prinselijken titel deed toekennen, welke de gelijkheid tusschen de beide graven verbrak, waardoor den vreemden groote terstond als gewezen werd op den afstand, die hem scheidde van den prinselijken zoon van den Staat, en den onderdaan van de engelsche Koningin dwong tot ontzag voor den telg van een aangenomen vorstenstam; dat stelsel had reeds veel beraamd en verordend, vóór de Lord zich wegwendde van de britsche kust; en dat zoude nog meerder doen, nu hij gekomen was; maar daar het juist die gangen zijn, die wij volgen zullen, oordeelen wij nog van niets, dan wat reeds in December 1585 was uitgericht. En dat was niet gering. Het zwakste voordeel en toch geen verwerpelijk was dit, dat het de beide hooge en machtige heeren tegen elkander over plaatste als mededingers, dat het den algemeenen stadhouder in staat van wantrouwen en benijding kon stellen tegenover den bijzonderen stadhouder van de twee rijkste en gewichtigste provinciën. De plaats aan Maurits toegekend, en die Leycester niet meer kon innemen, belette hem zelve in te zien in de bijzondere staatshuishouding van Holland en Zeeland, hield hem buiten het innigste harer inrichtingen, buiten de kennis en de regeling harer geldmiddelen, buiten de berekeningen en het beschikken over hare bronnen, het ontnam hem het recht om de hand te slaan aan haar krijgswezen. Dan er was meer. Diezelfde staatkunde, die Leycester zoude tegenwerken, had nog een hooger doel dan het betwisten en bekorten van een nieuw en vreemd gezag. De twee provinciën voelden zich groot, voelden zich sterk, voelden zich overwegend. De provincie Holland vooral had de bewustheid, dat zij eerst was in den aanvang van een bloei, die telkens zou stijgen; zij wist, dat zij nog meerder kon worden en zij wist, waardoor; maar zij wist ook, dat hare voorwaarden van welzijn niet altijd overeenstemmen zouden met de algemeene belangen des lands; zij had er alreede de ondervinding van, en zij moest vreezen, dat een voorstander van het algemeene welzijn het bijzondere zoude onderschikken aan dat van het geheel; daarom wilde zij zich verheffen tot eene zelfstandigheid en onafhankelijkheid, die zij het best zoude kunnen handhaven onder een zelf gekozen stadhouder, onder den jeugdigen zoon van Oranje het allerbest; en die daad zelve, dat eigenmachtig kiezen van dien stadhouder was