Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/330

Deze pagina is proefgelezen

»Zoo versta ik het ook,” hervatte Marnix, »en nu, heer Pensionaris! een ernstig woord, dat ik u zeggen moet, nu de wonderlijke leidinge der Voorzienigheid ons samenbrengt. Wij weten het allen, als we hier zijn, waar de provincie Holland naar streeft. Hoeveel dit vorderlijk moge zijn aan ’t welzijn van ’t gemeene vaderland, blijve haar aanvertrouwd. Hoeveel dat schade moog wezen voor het jeugdige rijsken van den edelen Oranjestam, die onder u is geplant, dit late ik voor ’t oogenblik achter; maar, in Gods naam! wilt bedenken, gij heeren! eer gij om enkele punten van uw zelfs gezag en stijven zin strijd aanvangt, die de totale ruïne van het vaderland daarstellen kan, wilt bedenken, dat de bedrukte en ellendige burgers noodig hebben adem te scheppen, en dat inlandsche onrust en verwarring de allerschadelijkste is, als de allerschandelijkste van alle droeve oorlogen.”

»Zoo de Prins onrust en verwarring had gemijd, we waren nog Spaansch!”

»Toen was het eene kwestie van religie, en ’t was Gods bevel opvolgen, hier het zwaard in de hand te nemen, om de Schrift vrij te maken; maar met een recht geloovig Calvinistisch heer als de Graaf van Leycester blijkt, kan daarvan geene sprake zijn, en ’t is wel zeker, dat de zorge en ’t opzicht der Kerke hem veilig mag zijn toevertrouwd; en is ’t dus ongeoorloofd, en tegen goddelijke wet als tegen volksbelang, om hem te belemmeren in de uitoefening van ’t gezag hem wettelijk opgedragen, dus van God verordineerd, en op zulker maniere nieuwe partijschap te brengen in den lande!”

Barneveld zag Marnix scherp aan, terwijl deze sprak; daarop dacht hij eene wijle na, en een:

»Ik heb het gevat,” ontsnapte hem ondanks zich zelven.

Toen zich wendende tot Marnix, zeide hij met al de scherpheid, die hij wist te leggen in den toon zijner stem en in zijn sprekend oog:

»Ik had nooit gedacht, dat de zin des heeren van Marnix zóó sterk neigen zoude tot liefde voor Engeland; maar de luiden veranderen met de tijden, en zeker heeft de heer ingezien, dat Antwerpen verloren zijnde, zonder eene zoo schoone uitkomst te geven, als een lieflijken vrede met Spanje, er geene andere kans meer overbleef, dan zich voor goed neer te werpen aan de voeten van Graaf Leycester!”