Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/332

Deze pagina is proefgelezen

»Heer van St. Aldegonde! gij trekt u die zaak sterker aan dan noodig is, en vat die op, dieper dan de meening kon zijn. Te dolen in ’t oordeel over ’s lands belang is nog nimmer tot schande gerekend geworden, en te zijn van eene opinie strijdig met het algemeen gevoelen, kwetst de eere niet. Voor mij, ik ben tegen den vrede met Spanje, en zou dat zeggen, al bleek ik de eenige van die opinie, desgelijks gij die er vóór zijt.”

»In den vrede met Spanje zie ik het verderf van ’t land en van de religie!” zeide van der Mijle.

En Leoninus voegde er bij:

»Gij weet, hoe noode ik dezen strijd heb zien aanvangen; hoelange ik geaarzeld heb daarin partij te kiezen, maar nu ’t zwaard eenmaal uit de schede is, achte ik het allergevaarlijkst dat weer in de schede te steken zonder eene besliste zege! Maar, mijne heeren en vrienden! oft wij al strijdige gevoelens hebben, over de belangen van ’t vaderland, het vaderland zelf hebben wij allen gelijkelijk lief met gelijke oprechtigheid en trouwe — en jammerlijk treurig is het, dat mannen voor hetzelve zóó welgezind, en zóó wakker van hoofd en hart om het te dienen, verdeeld zijn onderling, en een van hen zelfs besloten schijnt zich daarvan gansch te onthouden. Zoo is ’t toch dat wij allen één punt hebben, waar wij ons samen treffen en rondscharen, één dat wij beminnen met gemeene liefde en uit dezelfde oorzaken; dit willen wij gedenken en niemand weigert met mij de gezondheid te drinken van Willem’s zoon, van den jeugdigen Prins Maurits!”

»Gansch gewis weigert dit niemand!” riepen allen tegelijk, en schoven hunne glazen aan.

Terwijl de Kanselier die vulde ten boorde, liet zich een gerucht van voetstappen hooren in de gang; en op het oogenblik, dat allen hunne glazen ophieven, en de uitroep: »Leve Prins Maurits!” luide en levendig werd herhaald, trad een nieuwe gast binnen, die terstond uitriep:

»De gezondheid van Prinse Maurits? wel, vrienden! die drinkt men niet zonder het lied van den heer van St. Aldegonde.”

En de vreemde wachtte niet eenmaal af, tot men zijn raad had goedgekeurd; hij hief zelf aan met eene heldere en volle stem, en zonderling — was het de macht van het voorbeeld? was het de kracht der ontwaakte geestdrift die slechts gesluimerd