Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/333

Deze pagina is proefgelezen

had in de ziel? — Het was sterker dan hunne verdeeldheid, sterker dan hunne ontstemming, allen volgden — en Barneveld zelf, paarde zijne stem aan die der overigen, om eere te brengen aan Oranje’s naam, met de verzen van zijn mededinger!




XV.
VERVOLG.


De man, wiens binnentreden een heftig politiek gesprek plotseling had afgewisseld met een vroolijk Wilhelmus-lied, was een grijsaard van een belangwekkend voorkomen. Men had het een aartsvaderlijk kunnen noemen, als men alleen op de uitdrukking had gezien van dien antieken kop en dien zwaren zilverwitten baard: maar de afzonderlijke trekken van het bleek en eenigszins vervallen gelaat gaven niet dien indruk van hooge ruste en waardige kalmte, waarmede de verbeelding zich een achtbaren Abraham voorstelt. Ze spraken meer van scherpheid, van sluwheid, dan van vromen ernst, en de dunne, smalle lippen van zijn wijden mond, hoe frisch hun rood nu ook afstak bij het glinsterend wit van den knevelbaard, zagen er wel uit of ze verbleeken konden van toorn en drift; maar de oogen vooral, de kleine, diepe, levendige oogen, spraken nog andere dingen dan vernuft en schranderheid: het was of ze flikkerden van een onrustigen strijdlust; het was die vlam, die lieden van eene vreedzame natuur nooit zien schitteren in een oog, of ze ontwijken met zorge het bereik van den persoon. De diepe voren van het breede voorhoofd werden een weinig beschaduwd door den laag neerhangenden rand van den ronden lakenschen hoed, hoogst eenvoudig omwonden met een koord, — een hoofddeksel dat hij in ’t eerst niet aflegde. Zijne kleeding ook was iets meer burgerlijk dan die van de andere heeren: wel was zijn wambuis en overkleed van zwart Leydsch laken, maar de weelde van het pelswerk had hij zich niet veroorloofd; geene borduursels of knoopjes van goud of zilver staken schitterend af op dat zwart, en in plaats van den deftigen halskraag, droeg hij een eenvoudig omgeslagen boordje van gesteven linnen. Wij moeten echter wat nader kennis maken met dien man, dan met den enkelen indruk