Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/334

Deze pagina is proefgelezen

dien zijn gelaat te weeg brengt, of met de snede van zijn kleed, eer wij hem plaats geven in het achtbare gezelschap waarin hij binnentreedt, en binnentreedt als verwachte gast; dit kunnen wij reeds terstond getuigen, want de Kanselier, Aldegonde aanziende, zeide glimlachend:

»Dit was nu mijne verrassing!”

Zoo warme deelneming aan de hoogste belangen der menschheid, — zoo oprechte belangstelling in het welzijn van het vaderland, — zoo vruchtbare liefde voor kunst en letteren ook een recht konden geven, om als broeder verwelkomd te worden in dezen kring, dan zeker behoefde deze man er niet binnen te treden als vreemdeling. Het is Dirk Volkertsz.Coornhert, dien we u hebben voorgesteld. Wie Coornhert zegt, zegt als de pleegvader en opvoeder onzer Hollandsche taal, onzer Hollandsche dichtkunst, in een tijdperk, waarin de eerste als zwak en waggelend spruitje te voorschijn trad uit een nevel van Duitsch, eene wolke van Vlaamsch en eene warreling van Waalsch en Brabandsch samen, en waarin de andere nog geene andere scholen had dan eene enkele redenrijk-kamer, en geene andere meesters nevens hem, dan Laurens Spieghel, Roemer Visscher en den heer van Marnix. Wie Coornhert zegt, noemt den man in Holland, die de wakkerste ijveraar was voor vrijzinnigheid van godsdienst-begrippen, en tegelijk de meest rustelooze bestrijder van der anderen gevoelens. Wie Coornhert zegt, noemt den man, die boven zijn tijd stond meer dan één van de doorluchte mannen, in wier midden wij hem plaatsen, maar die tegelijk bewijst, dat het zelfs in het belang van het heil, dat men anderen wil aanbrengen, niet goed is, te ver boven zijn tijd te staan; dat het veel beter is, van zijn tijd te zijn en dan de helderste te wezen, zooals Marnix. Wie Coornhert zegt in het eind, noemt den man, die zich zelf in het ijveren voor hetgeen hij het goede hield, het meeste kwaad heeft gedaan, met het minste nut voor anderen;

de man, die door de Spanjaarden van de algemeene amnestie was uitgesloten, en die toch tot tweemalen toe uit het bevrijde Nederland als balling werd weggestuwd; — die Rome’s leerstellingen veroordeelde als de warmste Calvinist, en die toch door heftige Calvinisten werd vervolgd en verdacht; — die door de Staten werd gebruikt in hunne geschillen en in hun dienst, en die toch door de Staten werd verloochend en ter zijde gezet; die de Roomschen diende, waar hij het billijk vond, en die toch door geen hunner voor een