Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/338

Deze pagina is proefgelezen

»Ei, Coornhert! als gij en ik onze hoofden daarin niet te voegen hebben, wat zorge geeft u dit,” hernam Leoninus. »Ik meende alleen, heer van Marnix! dat onder zulke toedracht van zaken uwe psalmberijming…”

»Ik meene toch niet, dat er in mijne psalmberijming ietwes gevonden wordt, strijdig met die nutte en stichtelijke onderwijzinge onzer christelijke leere, dewelke is de Heidelbergsche catechismus, al is hij door Datheen vertolkt, schoon ik er wel op denke, een kleinen catechismus te bewerken, ten gebruike van ’t onderwijs der jeugdige Christenen.”

»En ik zin er op, mijn boekske tegen den catechismus opnieuw te herzien, en wederom te doen prenten!” riep Coornhert moedwillig.

Leoninus haalde even de schouders op en stootte Marnix aan, terwijl hij hernam met een glimlach:

»Ik zou althans de laatste zijn om uwe afwijkingen op te merken, heer van St. Aldegonde! alleenlijk meende ik, dat dergelijke luiden, als de bedoelde, zich het liefst en het heftigst zullen houden bij de letter van Datheen.”

»Daar is ’t weer! die letter, die verwenschte letter!” riep Coornhert driftig. »Dezelfde luiden, die hebben toegejuicht bij ’t verbranden der pauselijke decretalen, omdat ze niet het zuivere Gods woord waren, vinden nu heiligheid in de letter van een ellendigen rijmelaar.”

»Gij zijt onbillijk voor den man!” sprak Marnix ernstig, »zijne gebreken daargelaten, is hij toch een vurig dienaar Gods en der Kerke, die met vrucht gewerkt heeft, velen tot bekeering en godzaligheid.”

»En nooit heeft nagelaten onrust te stichten in den naam van den God des vredes.”

»Ik veroordeele, al zoozeer als iemand, de heftige handelingen van dien man, die hem ten leste het land uitgedreven hebben;” hernam Marnix, »maar toch is daarin veel, dat hem tot verschooning strekt, als geschied uit het treurig verloop der tijden in de duistere diffusiën en discoord t’ allerwegen; tijden, van dewelke de Heere Jezus heeft voorspeld, dat Hij niet gekomen was, om vrede te brengen, maar het zwaard.”

»Nu, die man en anderen van zijne consorten hebben zonderling hun beste gedaan, om die voorspelling tot waarheid te maken.